http://www.xs4all.nl/~gweshuis/santiago/index.htm
Een verslag van een pelgrimstocht naar Santiago begint natuurlijk altijd met de vraag naar het waarom. Waarom ga je vijf weken lang door weer en wind met een flink gewicht op je rug bijna 800 kilometer lopen? Meestal is het antwoord niet zonder meer te geven.
Waarom ik dit doe? Daarvoor moet ik eerst meer dan dertig jaar terug gaan in de tijd. Toen ik een jaar of twintig was zag ik op de televisie een tweedelige documentaire op de IKON over de mij toen volstrekt onbekende Camino de Santiago. Het eerste deel ging over het stuk van Le Puy naar Roncesvalles. Het tweede over het Spaanse traject. Het fascineerde me enorm en iets daarvan is sindsdien steeds blijven hangen. Toen ik enige tijd later geschiedenis ging studeren en voor de specialisatie mediëvistiek koos, maakte ik kennis met de Codex Calixtinus en de daarin opgenomen reisgids uit het jaar 1132 van de Franse priester Aymeric Picaud. Daarmee werd mijn belangstelling nog groter, maar plannen om hem zelf te lopen had ik (nog) niet al bleef ik erover lezen wat ik te pakken kon krijgen.
De ervaringen van een goede vriend een toeristisch bezoek aan deze streken en een wandelgidsje dat ik vorig najaar vond bij onze bibliotheek hielpen me definitief over de streep. Ik ging eerst maar eens proberen met een volgepakte rugzak (met onder andere een vijf kilozak aardappels als gewicht) of ik in staat was op die manier lange afstanden te lopen. Ik had in het verleden nogal eens rugklachten gehad en ik wist niet of ik het lopen met 10 a 15 kilo op mijn rug wel aankon, maar het viel erg mee. Ook ging ik samen met mijn vrouw een aantal etappes van het Pelgrimspad lopen, meestal ruim 20 km. per dag, waarbij we steeds meer de smaak van het wandelen te pakken kregen. Ik was niet echt een wandelfanaat, maar ben het door de training voor Compostela wel geworden,
Ik denk dat het belangrijkste motief voor mij is iets proberen te ervaren wat ook de middeleeuwse pelgrims ervoeren toen zij op weg waren naar Santiago. Weliswaar zijn de omstandigheden voor onze generatie een stuk comfortabeler, maar toch hoop ik op deze manier daar iets van mee te krijgen. Het religieuze/spirituele motief speelt voor mij ook wel mee. Uiteraard speelt er voor mij ook iets mee van een sportieve prestatie neerzetten en kijken of ik het aankan.
Een tocht vanuit mijn huis in Dordrecht naar Santiago zat er voor mij niet in, omdat ik onmogelijk zo lang van mijn werk weg kan blijven en ik ook mijn gezin niet zo lang alleen wilde laten, maar een periode van ruim vijf weken bleek haalbaar. Ik had een aantal vakantiedagen van vorig jaar opgespaard en ben de eerste vijf maanden van 2003 zuinig geweest met mijn ADV - dagen. Zoals waarschijnlijk de meeste Nederlandse pelgrims ben ik de camino begonnen in Saint Jean Pied de Port, omdat ik de klim naar de Pyreneeën toch wel graag wil doen, ook al betekende dat meteen al een van de zwaarste etappes om mee te beginnen. Namelijk 26 kilometer bergop, waarvoor je in ons vlakke landje nu eenmaal niet kunt trainen.
Terugblik
Als je terugkijkt vraag je je af: was dit wat ik ervan verwacht had. Ook dit is een vraag die je niet zonder meer met ja of nee kunt beantwoorden. Ik had alles goed voorbereid en ik had al jarenlang van alles gelezen over de camino. Tot op zekere hoogte wist ik dus wat me te wachten stond en dat is dan grotendeels ook wel uitgekomen. Aan de andere kant zijn er dingen waarvan je je geen voorstelling kunt maken als je ze niet persoonlijk hebt ervaren. Dat geldt bijvoorbeeld voor de openheid en spontane vriendschap tussen mensen, die elkaar nog maar nauwelijks kennen en totaal verschillende achtergronden hebben. Bovendien is wat je ervaart ook sterk afhankelijk van je eigen persoonlijkheid en overtuiging. Laat je je vooral inspireren door een traditioneel of modernistisch katholiek of protestants geloof, ben je humanist of een fervent new age aanhanger? Dat bepaalt sterk je indrukken. Visioenen of hallucinaties heb ik niet gehad en ik heb ze eerlijk gezegd ook niet verwacht. Wat ik wel heb ervaren is een intense verbondenheid tussen mensen van over de gehele wereld, jong en oud, die net als ik zoeken naar verdieping van datgene waar zij in geloven en waardoor men elkaar kan inspireren. Behalve een fysieke reis naar een geografisch einddoel is de camino toch ook een innerlijke reis naar jezelf, en datgene wat jouw leven zin geeft. Als je daarvoor open staat, merk je dat veel dingen die je meemaakt, je niet bij toeval overkomen maar dat er een klaarblijkelijke bedoeling achter zit. Een pelgrimage naar Santiago is anders dan een gewone vakantie. Nog meer dan bij een gewone vakantie raak je los van alle dagelijkse beslommeringen. En naarmate je daarvan verder los komt, krijg je meer inzicht in jezelf, je verhouding met je medemensen en je relatie met God. Ik kan niet zeggen dat door de camino mijn opvattingen veel zijn veranderd, maar ik heb het wel het gevoel dat ik sindsdien bewuster ben gaan leven.
Heenreis
Op 23 mei is het grote ogenblik dan aangebroken. Al om kwart over vijf 's ochtends brengt Annet me in de stromende regen naar het station, waar ik om tien over half zes met een rugzak met ongeveer elf kilo aan bagage in Dordrecht op de trein naar Brussel stap. Tegen de tijd dat we Bayonne naderen begin ik me enige zorgen te maken, want we hebben inmiddels vertraging opgelopen en ik heb in Bayonne maar een kwartier om de trein naar Saint Jean Pied de Port te halen. Gelukkig zijn we hier in Zuid Frankrijk en niet in Nederland, dus heeft de trein naar Saint Jean netjes gewacht tot wij gearriveerd zijn. Een probleem is wel dat ik geen gelegenheid meer heb om een kaartje te kopen, want in Nederland kon ik maar een kaartje tot Bayonne krijgen en Frankrijk hanteert net als Nederland het treintarief. De conductrice kan ik gelukkig overtuigen van dit geval van overmacht en ik kan van haar een kaartje kopen tegen de normale prijs. In de trein ontmoet ik mijn eerste medepelgrims, Dirk uit Eupen (België) en Nuala uit Ierland. Halverwege blijkt de spoorlijn geblokkeerd, zodat de het laatste stukje per bus moeten afleggen. Gelukkig is het maar een kleine boemeltrein en geen stampvolle intercity, zodat alle passagiers in de al gereedstaande bus kunnen. Om half vijf kunnen we na een mooie rit door de uitlopers van de Pyreneeën voor het station van Saint Jean uitstappen. Inmiddels voel ik me aardig uitgewoond na de lange reis.
Saint Jean Pied de Port is een plaatje. Een fraai historisch vestingstadje aan de voet van de bergen, blinkend opgepoetst door de Franse monumentenzorgers. Met de daarbij behorende keerzijden. Veel toeristen en een hoop kitsch in de winkels. Doordat ik al telefonisch een plaats heb gereserveerd in een gîte d'étape hoeft ik niet naar onderdak te zoeken. Ik kom terecht in een oud huis. In een gangetje staan twee stapelbedden. Drie ervan zijn leeg. Een van de onderste bedden is al bezet door Christian, een specialist op het gebied van mobiele telefonie uit Picardië, die zijn pensioen wilde beginnen met het lopen van de camino om al lopende over de invulling van zijn bestaan na zijn pensionering wil nadenken. Hij is een echte 'grand pelerin' die zijn pelgrimstocht vanuit zijn huis in Noord-Frankrijk is begonnen. Het klikt meteen tussen ons en mijn Frans blijkt voldoende om een gesprek te kunnen voeren. Christian komt me daarin tegemoet door niet al te snel te spreken en zoveel mogelijk voor mij onbekende woorden te vermijden. De overige bedden in de refugio blijken te worden bezet door een groep uit Aix en Provence die eveneens de Camino loopt. Zij zijn hun tocht begonnen in Le Puy, evenals het merendeel van de Fransen die op deze tocht mijn reisgenoot zijn.
Een van de eerste dingen die ik vandaag hier moet doen is mij bij het bureau van de camino laten registreren als pelgrim en een eerste stempel laten zetten in de pelgrimspas, die ik van het Nederlandse genootschap van Sint Jacobus heb gekregen. De legendarische madame Debril, die hier jarenlang de scepter voerden blijkt inmiddels te zijn overleden en te zijn opgevolgd door drie vriendelijke oudere heren, die mij een formulier laten invullen en ik krijg van hen mijn eerste stempel in mijn pas.
Om alleen te eten in een restaurant heb ik geen zin en daarom koop ik in een winkel een blik linzen met worst, een paar verse tomaten en een pakje (Bulgaarse) yoghurt en gebruik voor het eerst het pannensetje dat ik mee heb genomen. De gîte heeft gelukkig een kookgelegenheid. Ook de andere bewoners koken voor zichzelf. De locale horeca heeft vanavond aan ons geen beste klant. Na het eten brouwt een van de dames uit Aix een tisane en Christian en ik worden ook uitgenodigd om een kop mee te drinken. Het wordt een genoeglijke avond en ik begin al een beetje het camino-gevoel (wat dat dan ook zijn mag) te krijgen. Als we gaan slapen blijkt Christian een stevige snurker, maar niet zo erg dat ik er niet van kan slapen. Helaas, als ik bijna ben vertrokken, komen er op de valreep twee Vlaamse fietsers, die nog net een bed hebben gevonden. Hoewel ze ontzettend hun best doen om zo min mogelijk herrie te maken, ben ik toch weer klaarwakker en het duurt lang voordat ik eindelijk in kan slapen.
Verdwaald in de regen
Was het gisteren bij aankomst nog stralend weer, vanochtend is er geen zon te zien en de grijze wolken boven ons beloven weinig goeds. Erg geweldig voel ik mij niet. De reis is me gisteren zwaar gevallen en al te best geslapen heb ik ook niet. Desondanks stap ik na een café au lait en een croissant in een bar om een uur of acht vol goede voornemens de stadspoort uit. Na een paar kilometer kom ik tot de ontdekking dat er iets mis is. De weg die tot dusver flink steeg blijkt weer te dalen en bij een dorp uit te komen, dat beslist niet op de camino ligt. Ik blijk de pijlen voor een verkeerde GR route te hebben gevolgd, waardoor ik de afslag naar Untto, het eerste dorp op de camino, al vlak na de stadspoort heb gemist. Een boer wijst me een alternatieve weg naar Untto, maar kennelijk heb ik hem niet goed begrepen. Het weggetje dat ik neem, blijkt na een tijd dood te lopen. Het gevolg is dat ik, balend maar weer terug ga naar Saint Jean om opnieuw te beginnen.
Het is inmiddels gaan regenen en de poncho moet uit de rugzak worden gehaald. Al mijn zin in de hele onderneming is tot het nulpunt gezakt en ik zit me af te vragen wat ik hier eigenlijk loop te doen in de bergen in de stromende regen. Tegen elf uur ben ik weer terug in Saint Jean. Te laat om Roncesvalles vandaag nog te bereiken en een refugio of gîte is op de camino daarvoor niet meer te vinden. Na eerst een koffie te hebben gedronken, laat ik, zonder er eigenlijk bij na te denken, het traject van de camino voor wat het is en sla automatisch de route nationale naar Roncesvalles in. Als ik eenmaal besef waar ik mee bezig ben besluit ik vandaag een stuk naar boven te lopen, in het eerstvolgende dorp een hotelletje te zoeken en daar de rest van de dag te blijven. Op die manier hoop ik ook een beetje bij te kunnen komen van de lange reis hierheen. Bovendien had ik van Christian gehoord dat hij ook iets dergelijks van plan was en ik zou het leuk vinden hem daar weer te zien.
In de stromende regen loop ik acht kilometer naar boven tot aan het dorp Arnéguy, een vriendelijk Baskisch dorpje met chaletachtige witgepleisterde huizen en roodgeschilderde ramen en luiken. Daar vind ik inderdaad een hotel. Er is nog plaats genoeg en de prijs blijkt redelijk. En, zoals ik al had gehoopt is Christian ook hier, die blij is me terug te zien. De Spaanse grens blijkt pal achter het hotel te liggen, maar dat bewaren we maar voor morgen. Het regent bijna de hele verdere dag pijpenstelen, maar dat kan me niet schelen. Het grootste deel van de middag breng ik door met het inhalen van achterstallige slaap en vanavond ga ik gezellig samen met Christian hier eten. We besluiten de etappe van morgen naar Roncesvalles samen af te leggen. Achteraf blijken veel mensen op de camino in de Pyreneeën vandaag problemen te hebben gehad met mist en regen. Verschillende van hen zijn verdwaald en moesten vele kilometers extra lopen. Ik moet er niet aan denken dat ik bij mijn eerste zware etappe bergop van 26 kilometer ook nog eens een aantal kilometers extra had moeten lopen. "Le Bon Dieu en Saint Jacques hebben je tegen jezelf beschermd door je te laten verdwalen" zullen mijn Franse reisgenoten me later vertellen.
Langs de route nationale naar boven
Als we 's ochtends vertrekken is het droog, maar bij het eerste Spaanse dorp Valcarlos, begint het al weer te regenen en het zal de hele verdere dag niet meer droog worden. Gelukkig zijn er momenten dat de regen wat minder heftig is en de bewolking zit vrij hoog zodat er toch nog iets van het Pyreneeënlandschap te genieten valt. We lopen over een Route National, maar omdat het vandaag zondag is, is er geen vrachtverkeer. Het natte weer en de Franse moederdag houdt ook het verdere autoverkeer beperkt, zodat we vrijwel ongestoord kunnen lopen. De kronkelige weg loopt voortdurend door dichte bossen. De bermen zijn begroeid met vingerhoedskruid en klokjesgentiaan. Christian loopt in een prettig tempo. Wel blijkt hij hartproblemen te hebben. Als het al te steil wordt, moet hij af en toe rusten om zijn hartslag niet te hoog te laten oplopen. Omdat ik op dit moment nog weinig klimervaring heb, komt me dat eigenlijk niet eens zo slecht uit.
Rond een uur of half twee bereiken we de pashoogte. Bij een vervallen kapel schuilen we even tegen de regen. Onder het afdak hebben we eindelijk de kans om de meegebrachte lunch op te eten. Terwijl we daar zo staan wordt de regen wat minder. Dat blijkt geen verbetering, want onmiddellijk wordt de regen gevolgd door een ijskoude mist. Ik krijg vandaag dan ook niet de kans het strijdtoneel waar ridder Roeland tegen de Basken (en niet tegen de Moren zoals het Chanson de Roland beweert!) is gesneuveld in ogenschouw te nemen. Ook de echo van zijn hoorn Olifant wordt vandaag overstemd door regen en wind. De laatste kilometer lopen we door de mistflarden. Rond half drie doemt eindelijk het kloostercomplex van Roncesvalles op en maak ik voor het eerst kennis met het fenomeen pelgrimsherberg oftewel refugio.
Omdat de refugio pas om vier uur opengaat, moeten we een poos wachten in een grote zaal van het klooster. Er heerst een dampige, maar gezellige sfeer. Er heeft zich inmiddels al een groot gezelschap verzameld. De hele groep van eergisteren uit Aix en Provence is er al. De meeste pelgrims hier zijn Fransen en Duitsers en ik maak kennis met enkele toekomstige wandelgenoten. Zo zijn daar Marlene en Barbara, twee vriendinnen uit Paderborn, die net als ik van hun partner de gelegenheid hebben gekregen de tocht te lopen, Stefan, een 21-jarige student journalistiek uit Aken en Marie Madeleine en Odile, twee al wat oudere Françaises uit de buurt van Lyon, die ook al vanaf Le Puy lopen. Om vier uur worden de eersten van ons naar binnen geroepen. Rond een grote tafel moeten we onder leiding van een assertieve Spaanse dame een formulier invullen en de reden van onze tocht opgeven. Gelukkig mag je meerdere redenen opgeven, dus ik vul zowel cultureel, spiritueel, als religieus in. Daarna worden we gedirigeerd naar de slaapzaal. Het blijkt een immense zaal te zijn met een prachtig middeleeuws gewelf. Hier staan drie lange rijen stapelbedden, waarin ongeveer honderd pelgrims kunnen overnachten. Er is dus plaats genoeg voor iedereen. Iedereen krijgt een bed toegewezen. Ik beland in een bovenbed. De toiletten en de douches bevinden zich in de kelder. Ze zien er nu nog netjes uit, maar, zoals meestal zijn het te weinig voor het aantal pelgrims en er is meestal onvoldoende warm water, zodat laatkomers letterlijk een koude douche wacht. Maar in douchen heb ik vandaag niet zoveel zin, na al die regen en je kunt je spullen toch niet drogen. De hospitalera's blijken uit Nederland te komen. Ze beheren de refugio efficiënt en het is er een stuk schoner en ordelijker dan ik uit verhalen van eerdere pelgrims heb opgemaakt. Volgens hen ben ik vandaag de enige Nederlander en ook gedurende de rest van de camino zal ik betrekkelijk weinig Nederlandse lopers tegenkomen. De meeste landgenoten die ik de komende weken zal spreken zijn fietsers. Tot mijn verwondering heb ik vandaag geen enkele blaar opgelopen. En dat terwijl het vrijwel bij elke oefentocht in Nederland raak was.
Om zes uur verzamelt iedereen zich voor de pelgrimsmis in de prachtige kerk van het klooster. Het koor heeft mooie gebrandschilderde ramen. Het wordt een pontificale mis met zeker vier heren. De liturgie spreekt mij wel aan en het is een geweldige belevenis met al deze mensen, met hetzelfde doel voor ogen als ik, hier te zitten. De inhoud van de preek gaat aan mij voorbij door de snelheid waarmee de voorgangers spreken. Maar het voornaamste is voor mij dat iedereen zich hier met zijn of haar eigen achtergrond, nationaliteit en leeftijd aangesproken kan voelen en we gezamenlijk kunnen bidden en de pelgrimszegen ontvangen.
Naast het klooster zijn twee restaurants. In de ene kun je vanaf zeven uur dineren, in de andere pas vanaf half negen. De eerste mikt dus duidelijk meer op Noord-Europese gasten en de andere meer op Zuid-Europeanen. Christian en ik kiezen dan ook voor de eerste. We belanden aan een tafel met twee Braziliaanse meisjes, een Nieuw-Zeelander van Chinese origine en een Oostenrijkse. Zij heet Claudia en is een alternatieve arts uit de buurt van Wenen. Voor ongeveer zeven euro krijgen we een zogenaamd 'pelgrimsmenu', een maaltijd die je niet moet onderschatten. Want voor dat geld krijg je drie gangen, waarbij je vaak ook nog uit verschillende mogelijkheden kunt kiezen. Vanavond is er slechts een mogelijkheid. Na een stevige gevulde soep volgt een overheerlijke forel met frites en ijs toe.
Om tien uur wordt iedereen geacht naar bed te gaan. In de meeste pelgrimsherbergen gaat de deur om tien uur dicht en gaat het licht uit (sommige zijn wat soepeler en hebben als sluitingstijd half elf of elf uur). Voor de meeste pelgrims is dat laat genoeg na een zware wandeldag, al zal het vooral voor de Spanjaarden, voor wie op dat moment de avond pas echt begint wel even wennen zijn. In zo'n grote slaapzaal als hier zijn er altijd wel wat snurkers, maar omdat de zaal zo hoog is kan het geluid goed wegkomen en ik heb er geen last van. Desondanks lukt het me ook vandaag niet om snel in slaap te komen. Maar veel kan me dat nu niet schelen. Op mijn rug liggend in mijn bovenbed lig ik stil te genieten van het uitzicht op het fraaie middeleeuwse gewelf boven mijn hoofd, dat door de schaarse nachtverlichting extra mooi uitkomt. Het regent buiten nog steeds en ik hoor het kletteren op het dak, maar ik lig hier letterlijk hoog en droog.
Te gast bij de burgemeester
Ik was al gewaarschuwd, maar het is toch wel even wennen. Al voor zes uur 's ochtends, wanneer het in Spanje zelfs in juni nog donker is, beginnen de eerste pelgrims al te stommelen en hun bagage bij elkaar te zoeken en is het dringen geblazen bij de toiletten en wastafels. Ik besluit de grootste drukte aan mij voorbij te laten gaan en begin pas om half zeven met het ochtendritueel. Het efficiënt inpakken van de rugzak heb ik duidelijk nog niet onder de knie en ik heb vooral de eerste dagen vooral grote moeite om de slaapzak in het halfdonker fatsoenlijk opgerold en weer in de rugzak te krijgen. Om een uur of zeven zijn Christian en ik reisvaardig. Een ontbijt is hier op dit uur van de ochtend nog niet te krijgen, Het zonder ontbijt op pad gaan is trouwens iets waar ik nooit echt aan zal wennen. Het regent nog steeds en de poncho moet al meteen aan. Door het slechte weer is het nog vrij schemerig. Na een half uur bereiken we het eerste dorp, Burguete, en de bar hier zit vol ontbijtende pelgrims. Na een grote kop cafe con leche, een glas sinaasappelsap en twee broodjes vervolgen we gesterkt onze tocht.
Volgden we gisteren de grote weg, nu loop ik voor het eerst echt het traject van de camino dat soms ook wel over asfalt gaat, maar toch zoveel mogelijk onverharde of steenslagweggetjes volgt. Ik ben voor mijn gevoel dan ook nu pas echt met de camino begonnen. Nu we niet meer voortdurend stijgen loop ik, met name op onverharde paden, duidelijk te snel voor Christian. Als we halverwege Espinal worden ingehaald door Barbara en Marlene, in gezelschap van Christiane, een jonge Oostenrijkse uit het Salzburgerland, raadt Christian me aan met hen verder te lopen, omdat hun tempo meer het mijne is. In de loop van de dag wordt dit Duitstalig groepje nog verder uitgebreid met Bettina, een free lance fotografe uit Berlijn en Hermann, een 57-jarige reus uit Beieren, tandarts in een dorpje aan de Chiemsee.
Het volgende dorp Espinal is evenals Burguete een vriendelijk Baskisch dorp met witte huizen en rood of groen geschilderde luiken (de Baskische nationale kleuren). Het is ook opvallend hoe schoon en netjes deze dorpen erbij liggen. Mede vanwege het landschap doet het hier soms wat Oostenrijks aan. Na Espinal houdt het zowaar op met regenen en kunnen de poncho's uit. Hoewel we de zon voorlopig nog niet te zien krijgen, blijft het vandaag verder droog. De temperatuur is ook prettig om te wandelen. Wel is het pad moeilijk begaanbaar geworden door de hoeveelheid nattigheid van de afgelopen dagen. De klim naar de pas van Merzkiriz en de daaropvolgende twee afdalingen vallen niet mee. Een keer glijd ik met mijn linkervoet weg in de modder en forceer daarbij een spier, waardoor de eerste dagen de holte van deze voet wat pijnlijk blijft. Voor de rest kan ik de anderen aardig bijhouden. De uitzichten vanaf dit pad zijn schitterend, al blijft het zicht vanwege het grauwe weer beperkt. Hier en daar doet het landschap me wat denken aan het Schwarzwald. Veel bomen zijn dicht met mos begroeid, waardoor je soms de indruk hebt in een sprookjesbos rond te lopen. Vanaf het pad zien we een havik een geslaagde aanval doen op een muis en er wordt ook een auerhaan gesignaleerd.
De afdaling naar Zubiri is bijzonder zwaar. Over twee kilometer doen we bijna drie kwartier. De helling is steil en glibberig, je moet over verschillende rotsen klauteren en het valt niet mee om je evenwicht te bewaren. Ik ben dan ook dolblij met mijn bergstok die ik als pelgrimsstaf gebruik. In Zubiri vinden we, na 21 kilometer lopen, dat we onze lunch dik hebben verdiend. Er is hier een refugio, maar die is volgens onze gids niet best, en iedereen is ervoor om vijf kilometer verder te lopen naar Larrasoaina. Om daar te komen moeten we eerst over het terrein van een grote magnesietfabriek, eigenlijk het enige stuk vandaag dat wat minder leuk is om te lopen.
Ook Larrasoaina is een typisch Baskisch dorp. De refugio is ondergebracht in het voormalige gemeentehuis en de burgemeester, die 's ochtends de belangen van de dorpsgemeenschap behartigt fungeert na de siësta als hospitalero. Hij is een vriendelijk en bezig baasje die zijn best doet om het alle pelgrims zoveel mogelijk naar de zin te maken. Hij weet een goede sfeer te creëren en dan vind je het niet zo erg om met zijn zessen in een klein kamertje op de grond te slapen met maar een minimaal looppad, waar ook nog de rugzakken moeten staan. Hoewel de sanitaire voorzieningen niet berekend zijn op zoveel overnachters, slaag ik erin een douche te nemen en wat kleren te wassen. Het is trouwens voor iedereen hier wasdag. Onder een groot zeil hangt een enorme hoeveelheid wasgoed te drogen. Ook krijgen de schoenen, die dik onder de modder zitten een grondige poetsbeurt. Dat is trouwens het eerste wat je meestal doet als je aankomt in een refugio, wandelschoenen en (meestal flink stinkende) sokken uit en slippers aan. Het is met name op hete dagen dan wel zaak je schoenen en sokken op een plaats neer te zetten waar ze flink uit kunnen luchten. Ze verspreiden ongetwijfeld een geur van heiligheid, maar voor gevoelige neuzen is de lucht vaak niet te harden.
Als ik door de dorpsstraat slipper op zoek naar een winkel breekt zowaar de zon door. Mijn stemming kan niet meer kapot en luidkeels zing ik met Freddy Mercury "It's a beautiful day, the sun is shining en no one 's gonna stop me now" Misschien voor een pelgrim liturgisch wat minder verantwoord, maar het geeft mijn stemming precies weer.
De refugio heeft geen keuken en gezamenlijk eten we in het plaatselijke winkeltje annex restaurant het pelgrimsmenu. Dit keer met een gemengde salade (sla, tomaten, ui, asperges, olijven en tonijn), frites met een paar dunne lapjes vlees en een bekertje yoghurt, opnieuw voor zeven euro. De ober doet zijn werk met evenveel zichtbaar plezier als de burgemeester, alleen zeurders laat hij wachten. An onze tafel wordt uiteraard Duits gesproken, maar mijn nog onbekende overbuurvrouw is aan haar accent duidelijk als Nederlandse te herkennen. Mijn eerste landgenoot op de camino is een Utrechtse verpleegster, met de naam Trix. Zij verblijft vandaag niet in de refugio maar in een hotelletje, omdat ze wegens een blessure een dag langer in het dorp moest blijven en in de refugio mag je maar een nacht blijven. Zij is haar camino in Taizé begonnen en is dus al een poos onderweg. Aan het einde van de maaltijd leert zij ons het lied van de camino en zingen we gezamenlijk:
En - miraculum - ook vandaag heb ik geen blaren!
Het gezelschap valt alweer uiteen
Om zeven uur ontbijten we in het restaurant van gisteren. Daarna vertrekken we voor het eerst met mooi weer. Het lommerrijke pad loopt door een idyllisch rivierdal, dat enigszins aan Noord-Italië doet denken. Na de pelgrimsherberg van Arre is het gedaan met de landelijkheid en komen we in de voorsteden van Pamplona. Dit gedeelte is niet echt interessant maar lang niet zo onaangenaam als bij de andere grote steden, later op de camino. In een park aan de rand van het centrum van Pamplona is ons reisgezelschap weer grotendeels compleet en gezamenlijk lopen we via een steile helling door twee poorten het centrum van Pamplona binnen. Allereerst gaan we op zoek naar de ingang van de kathedraal en het bijbehorende museum.
De kathedraal heeft een vrij banale 19de eeuwse voorgevel, die niet doet verwachten dat er een prachtige gotische kerk met een mooie kloostergang achter ligt. Ook het museum is de moeite waard, maar omdat ik hier al eens eerder ben geweest ben ik eerder uitgekeken dan de anderen en ik ga op zoek naar het centrale plein om een eerste telefoontje naar huis te plegen en te lunchen. Het de vorige keer zo gezellige plein blijkt inmiddels een enorme bouwput te zijn geworden voor de aanleg van een ondergrondse parkeergarage. Verder is het opvallend dat in Spanje pollers om onnodig verkeer uit de historische binnensteden te weren heel normaal zijn. En daar doen ze dan bij ons in Dordrecht zo moeilijk over!
Ik maak nog een wandeling door de gezellige winkelstraten. Pamplona is een mooie en elegante stad, waar veel te zien is, maar de camino trekt toch meer en ik wil hier daarom niet al te lang blijven. Voor de plaatselijke (kleine) refugio zit al een groot aantal pelgrims te wachten tot de poort open gaat. Daarom loop ik, zoals ik ook met de anderen had afgesproken, door naar Cizur Menor vijf kilometer verderop. Als ik langs het uitgestrekte universiteitscomplex loop voel ik dan toch de eerste blaar. Na in een parkje mijn voet te hebben verzorgd met compeed (volgens een medepelgrim is Sint Compedius de beschermheilige van alle wandelaars), vervolg ik mijn weg naar Cizur Menor. Het is inmiddels behoorlijk warm geworden en ik ben blij als ik er eindelijk ben. Ook deze refugio is niet al te groot, en daarom wordt er i.v.m. het heilig jaar in 2004 een groot stuk aangebouwd. Het sanitair is opnieuw erg beperkt, maar de slaapzalen zijn ruim en koel. Het grootste pluspunt van deze refugio is de enorme tuin, met uitzicht op de Sierra del Perdon, waar we morgen overheen moeten. We besluiten vanavond maar hier te eten en samen met Hermann en Christiane ga ik op zoek naar een winkel. Terwijl we de refugio verlaten zien we ook Bettina, Marlene en Barbara arriveren. We zijn weer compleet, denken we!
De winkel is echter behoorlijk ver weg en mijn slippers zijn niet geschikt voor een lange wandeling. Wat dat betreft zijn Hermann en Christiane beter uitgerust. Daarom ga ik maar eerder terug naar de refugio, waar Trix me vertelt dat onze vriendinnen te lang in Pamplona zijn wezen statten en daardoor te laat waren voor een plaats in de refugio. Inmiddels zijn ze met een taxi naar de volgende refugio gegaan, twaalf kilometer verder. Dat betekent dat ze nu een halve dag voorsprong hebben en we ze in ieder geval voorlopig niet meer zullen zien. Met name het onverwachte afscheid van Marlene en Barbara doet me pijn. In twee dagen tijd was ik erg op allebei gesteld geraakt. Wat dat betreft lijkt de camino op een verkorte versie van het werkelijke leven. Mensen leren elkaar kennen en waarderen, worden vrienden en ineens, vaak onverwacht, moet weer afscheid worden genomen, vaak voor altijd.
Vanuit de receptie van de refugio klinkt zacht een CD met liederen uit Taizé. Het blijkt wij ons allemaal sterk aangetrokken voelen tot het gedachtegoed en de liturgie van deze internationale geloofsgemeenschap. Dat geeft een enorme band en ik heb vanavond het gevoel alsof wij elkaar al jaren kennen. We blijven de hele avond doorpraten en voor we het weten nadert het tijdstip waarop het pelgrimsbedtijd is en het klokje van gehoorzaamheid ook voor ons slaat.
Over de pas van de vergiffenis en de windmolens
Om kwart over zeven vertrekken we met een vrij grote groep tegelijk uit de refugio. Het belooft vandaag weer een warme dag te worden en bij elke bron wordt de kans waargenomen om de veldflessen bij te vullen. Op de kam van het gebergte staat een grote rij windmolens, die we vanuit de tuin van de refugio al duidelijk hadden kunnen zien. Ik geloof dat ik nog nooit in mijn leven zo veel windmolens bij elkaar heb gezien (en ik woon nog wel zo dicht bij Kinderdijk!)
Het is de eerste grote klim na de Pyreneeën en het duurt dan ook tot halverwege de ochtend voordat we boven zijn. Bovenaan de pas houden we een lange pauze. Het weer is fantastisch en je kunt hier heel ver kijken. Het landschap aan de zuidkant verschilt behoorlijk van dat aan de noordkant. Is het landschap ten noorden van de pas nog vrij alpine, ten zuiden is het aanmerkelijk droger en mediterraner. Al gauw zullen we de eerste olijfbomen zien. Op de pas heeft het energiebedrijf van de windmolens een monument voor de pelgrims neergezet, bestaande uit een pelgrimsstoet op ware grote van metalen platen. Veel pelgrims laten zich dan ook daartussen fotograferen.
Ook de afdaling is pittig. Mijn linkervoet die tijdens de glibberige afdaling naar Zubiri was weggegleden voel ik dan ook behoorlijk. Het landschap blijft fantastisch mooi. De velden waar we doorlopen zijn bezaaid met klaprozen en ik probeer er een zo mooi mogelijke foto van te maken. In Uterga, het eerste dorp na de pas, strijken we opgelucht neer op het eerste terras dat we kunnen vinden voor een uitgebreide lunch. Na de lunch loop ik het grootste deel van de dag verder samen met Stefan. Hij is jong genoeg om mijn zoon te kunnen zijn (wat een paar Spaanse wijnboeren enkele dagen later ook werkelijk blijken te denken), maar ook nu blijkt dat op de camino verschillen in leeftijd wegvallen. Ook met hem heb ik al snel het gevoel dat we elkaar al heel lang kennen en door onze gezamenlijke schrijversambities hebben we het nodige gemeen.
Omdat ik persé de kapel van Eunate wil zien, maak ik in Murazabal een omweg van enkele kilometers, een voorbeeld dat door de meeste lopers blijkt te worden gevolgd. Deze zeer gave middeleeuwse achthoekige kapel, omringd door een zuilengang, die waarschijnlijk als grafkerk voor pelgrims heeft gediend, ligt schilderachtig midden tussen de korenvelden. Ook van binnen is hij in al zijn eenvoud bijzonder mooi en harmonisch. Trix, die een prachtige zangstem heeft, begint spontaan enkele liederen te zingen en al gauw zingen Christiane en ik ook mee. Het is fantastisch om hier samen te zingen in deze kapel met zijn geweldige akoestiek. Als we uitgezongen zijn blijken de andere aanwezigen het zeer te hebben gewaardeerd.
De laatste kilometers naar Puente la Reina hebben nog enkele venijnige kuitenbijters voor ons in petto en we zijn dan ook blij als we eindelijk het stadje bereiken. De eerste refugio, aan het begin van het stadje lijkt inmiddels al aardig overbevolkt en het lijkt ons een goed idee de nieuwe refugio aan de andere kant van de stad te proberen. Dat is eerst even slikken. Na de beroemde brug van de stad te zijn overgestoken moeten we eerst opnieuw een steile helling op, wat bij sommigen tot hevige protesten leidt. De refugio maakt een kille en onpersoonlijke indruk en de slaapzaal lijkt wel een sporthal. Daar staat echter weer tegenover dat er een overvloed aan ruimte is voor iedereen en de sanitaire voorzieningen zijn veel beter dan wat we tot dusver hebben meegemaakt. Reden voor iedereen om het vuile goed weer eens een flinke wasbeurt te geven.
Nadat we een beetje zijn uitgerust is het tijd voor een wandeling door het stadje, dat voornamelijk uit een lange straat bestaat. Maar die is dan ook zeer de moeite waard met oude huizen met in steen gehouwen het wapenschild van de adellijke families die hier ooit woonden boven de deur. De belangrijkste kerk heeft een mooi, zij het zeer verweerd romaans portaal, maar als je binnenkomt is het een en al barokke goudglans. Het is niet een stijl die me aanspreekt en het interieur de kerk maakt dan ook niet veel indruk op mij, met name als je eerst de eenvoud en harmonie van de kapel van Eunate hebt gezien. Maar dé bezienswaardigheid van Puente la Reina is natuurlijk de beroemde romaanse brug uit de elfde of twaalfde eeuw, die aan de stad zijn naam heeft gegeven. Als Trix en ik over deze brug terug lopen naar de refugio, staat aan de overkant een bus van de SRC, waarmee ik al eens eerder naar Spanje ben gereisd. De brug staat vol toeristen die opgetogen zijn twee levensechte pelgrims in hun midden te hebben die bovendien nog Nederlander zijn ook. Van alle kanten worden we gefotografeerd en iedereen is heel nieuwsgierig naar onze ervaringen.
In de refugio worden maaltijden geserveerd, maar de eetzaal is ongezellig en iedereen geeft er de voorkeur aan in het stadje te dineren. Wel zullen we hier morgenochtend de kans waarnemen om een behoorlijk ontbijt te scoren. Met een groep Oostenrijkers vinden Trix, Hermann en ik een gezellig restaurant. De Oostenrijkers aan de andere tafels hebben duidelijk moeite met de menukaart die alleen in het Spaans gesteld is. Ze weten dat ik een beetje Spaans spreek. "Wo ist der Gerhard", wordt er daarom geroepen en ik moet bij elke tafel even uitleggen wat ze kunnen bestellen.
Mijn debuut als filmfigurant
Al vroeg is het vandaag heel warm. Hoewel de afgelopen dagen heel genoeglijk zijn geweest heb ik er behoefte aan om rustig mijn ervaringen van de afgelopen dagen te verwerken. Daarom ga ik vandaag alleen van start en ik zie wel wie ik tegenkom. Trix, Hermann en Christiane willen vandaag proberen Villamayor de Monjardín te bereiken, dat 29 kilometer verder ligt, en waar een Nederlandse refugio is. Voorlopig is dat ook mijn streven, al gaat het vandaag niet echt naar mijn zin. Ik heb veel last van de warmte en ik kom slecht in mijn ritme. Al gauw na de start kom ik in de problemen. Weliswaar zijn er niet zulke lange hellingen als gisteren, maar het zijn er veel meer. Na enkele kilometers blijkt het traject van de camino wegens wegwerkzaamheden te zijn omgelegd. Je wordt omgeleid over een moeilijk begaanbaar pad, dat nauwelijks die naam verdient, met zeer steile stukken en grote hoogteverschillen. Enigszins uitgeteld bereik ik het hooggelegen dorp Cirauqui.
Daar moet je via een poortje onder het gemeentehuis door. In de poort kun je zelf je pas afstempelen met een stempel (tampon in het Spaans) van het dorp. Hier tref ik ook de anderen weer aan en na het dorp zoeken we een plekje om wat medegebrachte etenswaar te nuttigen. Daarna gaat iedereen weer afzonderlijk op weg. Kort na Cirauqui passeren we de resten van een Romeinse brug en lopen we op een authentiek stuk middeleeuws plaveisel. Was het landschap gisteren al zuidelijker dan de eerste dagen, nu merk je pas echt dat je in Zuid Europa bent. De camino voert langs olijfgaarden en bosjes met steeneiken en ook hier bloeien de klaprozen weelderig. Navarre is een schitterende streek, die soms wat aan Toscane doet denken, maar toch weer een heel eigen karakter heeft. Ik vind het een van de mooiste trajecten van de hele camino.
Kort na Cirauqui passeren we de resten van een Romeinse brug en lopen we op een authentiek stuk middeleeuws plaveisel. Was het landschap gisteren al zuidelijker dan de eerste dagen, nu merk je pas echt dat je in Zuid Europa bent. De camino voert langs olijfgaarden en bosjes met steeneiken en ook hier bloeien de klaprozen weelderig.
Trix is me al een heel eind vooruit, maar zo'n vijf kilometer voor Estella merk ik dat ik vandaag ook Hermann en de drie Salzburgers niet meer kan bijbenen. We maken een vage afspraak elkaar in Villamayor te treffen, maar in mijn hart weet ik al dat ik dat vandaag niet zal halen en met spijt moet ik ook de laatste mensen van het groepje waar ik de laatste dagen zo intensief mee heb opgetrokken laten gaan. Een koffie en een tortilla in een bar in Villatuerta geven me nog net voldoende energie om Estella te bereiken, waar ik om ongeveer een uur, net op het moment dat de refugio opengaat aankom.
De refugio is wat minder modern dan die van gisteren, maar veel gezelliger. Ik krijg hier onmiddellijk een goed gevoel bij, vooral bij de knusse woonkeuken. Een man van een jaar of 25 met een zuidelijk uiterlijk en een paar forse tatoeages op zijn armen, stempelt mijn pas af en neemt mijn donatio in ontvangst. Het is niet nodig Spaans met hem te spreken, Alex, zoals de hospitalero heet blijkt een rasechte Hagenees te zijn en brengt hier een paar weken als hospitalero door. Gelukkig hoef ik me hier niet al te alleen te voelen, want hier in deze refugio vind ik Christian terug, met het grootste deel van mijn Franse kennissen. Ook Claudia, onze tafelgenote uit Roncesvalles is hier. Later op de dag komt ook Stefan nog binnen, die net als ik onderweg problemen heeft gehad.
Na een korte siësta wacht me een verrassing. Het gebouw gonst van bedrijvigheid. Overal lopen cameramensen en geluidstechnici en tot mijn verbazing tref ik in de keuken, de twee Nederlandse hospitalera's van Roncesvalles aan. Het blijkt dat er hier vanavond door een Spaanse cameraploeg een film wordt opgenomen, een docudrama over de camino. Hoofdrolspeelster is een jonge Japanse die al eens als pelgrim de camino heeft gelopen en nu bij de Japanse televisie werkt. In deze refugio zal de scène worden gedraaid dat de hoofdrolspeelster tijdens de maaltijd van een andere pelgrim (een van de hospitalera's) het lied van de camino leert en dat dan samen met de andere aanwezigen wordt gezongen. Omdat ik het lied inmiddels van Trix heb geleerd en een redelijke zangstem heb mag ik als figurant meedoen. Ik krijg zelfs een ereplaats tegenover de beide hoofdrolspeelsters, dus ik kom zeker in beeld. Ook Christian en Claudia zijn van de partij. Achter een maaltijd hoef ik niet meer aan, die komt vanavond voor rekening van de filmploeg en tijdens de gemengde salade en de spaghetti worden de opnamen naar tevredenheid gemaakt. Desondanks heb ik achteraf een wat dubbel gevoel over mijn rol vanavond. Ik twijfel geen moment aan de integere bedoelingen van de filmmakers, maar op verscheidene punten op de camino begint de commercie al toe te slaan, waardoor het oorspronkelijke karakter van de camino (heel eenvoudig, maar wel duidelijk vanuit een ideëel doel en heel persoonlijk) wordt aangetast. Ook deze film loopt met al zijn goede bedoelingen het risico daar mee aan bij te dragen.
Door alle drukte rondom de film heb ik vandaag niet zoveel gelegenheid gehad om in Estella rond te kijken, maar na afloop van de opnamen maken Claudia en ik toch nog even een uitgebreide avondwandeling door de stad. Een geluk dat in Spanje de winkels tot laat open zijn, want daardoor is het er nog steeds gezellig. Estella is een zeer oude stad aan een rivier, die tijdens de hoogtijdagen van de camino een belangrijk centrum was. Ook nu is er nog zeer veel te zien, een oude pelgrimsbrug, verschillende kerken en leuke oude winkelstraatjes. Hier en daar is het behoorlijk vervallen, maar men is inmiddels begonnen met een grote opknapbeurt. Het gevolg is wel dat er overal grote bouwkranen staan, zodat het moeilijk is een fatsoenlijke foto te maken. Na een drankje op het niet bijzonder mooie maar wel gezellige centrale plein kan ik nog even bij de plaatselijke openbare bibliotheek een e-mail naar huis sturen. Het is zelfs nog gratis ook. De bibliotheek, gevestigd in een oud pand, maakt een heel moderne indruk met een grote afdeling multimedia. Opvallend is ook dat er een aparte afdeling is gewijd aan het Carlisme. Estella is per slot van rekening lang het hoofdkwartier geweest van de partij van de ex van onze eigen prinses Irene.
Over de Carlistenberg naar de vlakte
Om half zeven zit iedereen in de refugio in de keuken aan het ontbijt met cafe con leche, toast en koekjes. De Spanjaarden zijn kennelijk gek op zoetigheid bij hun (overigens sobere) ontbijt. Om zeven uur ben ik reisvaardig en begin met een wandeling door industrie en saaie nieuwbouw. Ook bij Pamplona was me al opgevallen dat in de nieuwbouwwijken rond de steden steeds meer (luxe) eengezinswoningen worden gebouwd, een in Spanje tot voor kort betrekkelijk onbekend fenomeen. Men woonde of in appartementen of in een vrijstaand huis. Na een half uur al bereik ik het klooster van Irache met een bron met twee kranen. Uit de rechter komt water en uit de linker wijn uit de streek. De wijn smaakt heerlijk, maar ik durf er om half acht 's ochtends met nog een hele dag lopen voor de boeg maar heel weinig van te nemen en een extra fles heb ik niet bij me. Het klooster schijnt verder ook zeer bezienswaardig te zijn, maar zo vroeg op de dag is het uiteraard nog niet open.
De hoofdroute gaat door het dal naar Villamayor, een kortere maar mooiere route gaat over de flanken van de Montejurra, de heilige berg van de Carlisten. Mijn reisgenoten geven de voorkeur aan de dalweg, maar ik heb er op dit moment wel zin in en neem de weg naar boven. Daar zal ik geen moment spijt van hebben. In eerste instantie valt het nog wel mee met de stijging. Na een korte klim loopt de weg lange tijd horizontaal door een bos met steeneiken. Ik kom verder vrijwel niemand tegen.
Deze route blijkt in een ruime bocht om Villamayor heen te lopen. Een geluk dat ik vanochtend in de refugio al een ontbijt met koffie heb gehad. Na Villamayor wordt de weg vlakker en komt weer samen met de hoofdroute. Inmiddels is het al weer erg warm geworden en dat betekent dat ik, omdat ik nog niet echt aan de Spaanse temperaturen ben gewend, opnieuw het aantal kilometers moet beperken. Halverwege Los Arcos is de filmploeg weer bezig met het maken van opnamen. De passerende pelgrims moeten daarom even wachten totdat de betreffende scène naar ieders tevredenheid is gedraaid. De leden van de ploeg herkennen me nog van gisteren en van alle kanten word ik dan ook hartelijk begroet.
Nu ik alleen loop, maak ik voor mijn gevoel veel meer deel uit van het landschap waar ik doorheen loop. Mijn kennis van flora en fauna is denk ik niet veel groter dan die van de doorsnee Nederlander. Maar dat belet me niet intens te genieten van alles wat ik om me heen zie en hoor. Ik merk dat ik meer dan in een gewone vakantie los begin te raken van de beslommeringen van alle dag. De enige zorg is eigenlijk zonder fatale blessures de etappe te beëindigen en een bed voor de nacht te vinden. Hoewel ik van nature een echte planner ben, kijk ik nu niet verder vooruit dan de dag van vandaag en soms misschien een heel klein beetje de etappe van morgen.
De laatste kilometers voor Los Arcos zijn betrekkelijk eentonig. Ik word ingehaald door François, die kennelijk ergens koffie heeft gezet, en samen lopen we het laatste stuk naar het dorp. Los Arcos blijkt een vrij sfeerloos gat te zijn, met vlak bij de refugio ineens een heel leuk dorpsplein met een enorme kerk die een grote loggia heeft in renaissancestijl. In sightseeing heb ik vandaag niet zoveel zin, maar volgens degenen die daar binnen zijn geweest, moet het een zeer barokke kermis van goud en glitter zijn. Je waant je compleet in Mexico of een ander Latijns-Amerikaans land. De refugio vlak tegenover de kerk maakt een plezierige indruk en ik besluit, mede vanwege de warmte, het lopen vandaag voor gezien te houden, ook al is het nog maar twaalf uur. Later op de camino moet ik dan maar wat meer kilometers maken.
De refugio wordt beheerd door een hartelijk Vlaams echtpaar. Gezien het vroege tijdstip ben ik nummer zes die zich aanmeldt vandaag en ik kan dus een goede plek uitzoeken. Ik kies een bovenbed, omdat ik daarmee vlak onder een raam lig, dat 's nachts open kan. De bevolking van de refugio's verschilt nogal van dag tot dag, maar vandaag heb ik de indruk dat vrijwel iedereen uit de refugio in Estella ook weer hier is. Vandaag heb ik tijd voor een lange siësta, want in dit dorp is toch niet zoveel te beleven. Weliswaar lukt het me niet te slapen, maar ik knap er toch wel van op. Ik blijk ook weer een blaar te hebben. En ik had er onderweg niets van gevoeld! Dus toch maar weer de compeed opgezocht. Van de diensten van de masseur die hier dagelijks langskomt hoef ik gelukkig geen gebruik te maken.
Na een tortilla en een pilsje samen met Claudia is het tijd voor wat telefoontjes naar huis. Zin om uit eten te gaan heb ik vanavond niet, dus ik koop een blik bruine bonen, een blikje tonijn en wat verse tomaten, waar ik een prutje van brouw, een wat zonderlinge combinatie misschien, maar het smaakt prima en volgens de hospitalera eet ik vandaag heel gezond. De refugio verstrekt geen ontbijt en ik wil morgen echt eens een flinke afstand afleggen. Dat betekent vroeg vertrekken, daarom heb ik ook maar wat brood, bananen en yoghurt voor morgenochtend ingeslagen. De rest van de avond zit ik buiten voor de refugio reiservaringen uit te wisselen met twee Denen, die tegelijk met mij in Roncesvalles zijn aangekomen.
Op het moment dat ik op het punt sta te gaan slapen, begint een man uit Beieren nog aan een telefoontje met zijn vrouw. De telefoon is vlak bij de slaapzaal en de man heeft nogal een dragende stem. De liefkozende woordjes die hij zin vrouw toevoegt zijn weliswaar in plat Beiers, maar Claudia, die in het bed tegenover mij ligt kan het als Oostenrijkse vrijwel woordelijk verstaan en krijgt prompt de slappe lach. Dat werkt zo aanstekelijk dat binnen de kortste keren iedereen in een deuk ligt, totdat de nietsvermoedende Beier, zich onbewust van alle hilariteit zijn bed opzoekt.
In een hogere versnelling
Vandaag probeer ik na een aantal betrekkelijk korte etappes een beetje te sleutelen aan mijn daggemiddelde. Ook vandaag belooft het weer een warme dag te worden. Daarom vertrek ik vandaag al om tien voor half zeven uit de refugio. Het eerste uur dat ik 's ochtends wandel is meestal niet het leukst, vooral als ik zonder een bak koffie moet vertrekken, wat zeker in de helft van de gevallen voorkomt. Maar als ik na een uur in mijn ritme ben gekomen geniet ik volop. Het is dan nog lekker koel en met een laag zonnetje zijn de kleuren in de natuur schitterend. Ik slaap ondanks de warmte tot dusver niet al te slecht en het kost me steeds minder moeite om al om zes uur op te staan. Dat is natuurlijk ook wel eenvoudiger als je, net als alle anderen al om tien uur onder de wol moet.
Het eerste deel van de route is weer schitterend. Het is net alsof je door een landschap van Van Gogh loopt. Na twee uur bereik ik Torres del Rio. Een kop koffie kan ik daar al wel krijgen, maar het romaanse ronde kerkje, gebouwd naar het voorbeeld van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem en een van de meest karakteristieke bouwwerken van de camino is nog hermetisch gesloten. Verder schiet ik deze ochtend lekker op. Om elf uur heb ik al 19 kilometer erop zitten en ben ik in Viana. De flats aan de buitenkant van het stadje verbergen een gezellig centrum rond een interessante kerk die in een ratjetoe van stijlen is gebouwd. Heel opmerkelijk in deze kerk is het grafmonument van Cesare Borgia, de zoon van de beruchte paus uit 1500 en een krijgsheer met een even slechte reputatie als zijn vader. Bij een gevecht rond Viana kwam hij roemloos aan zijn einde, waarna hij hier tijdelijk begraven is.
Naarmate we dichter bij Logroño komen betrekt de lucht. Het wordt steeds benauwder, maar de regen blijft voorlopig uit. Eerst moeten we nog langs de legendarische Felisa. Aan de rand van de stad zit namelijk een vriendelijk oud vrouwtje, die alle passerende pelgrims een stempel in hun pas geeft en blikjes frisdrank verkoopt aan dorstige zielen. Ook heeft zij een paar banken neergezet waar je uit kunt rusten, maar met het dreigende onweer lopen we liever door. Op onze laatste reserves passeren we om een uur of half drie de brug over de Ebro. Gelukkig ligt de refugio hier bijna om de hoek. Officieel is hij nog tot drie uur dicht, maar we mogen in de hal wachten. Het is inmiddels gaan regenen, maar voorlopig nog niet al te hard. Zodra de winkels na de siësta open zijn ga ik de stad een beetje verkennen en koop ik wat eten voor vanavond. Bijna iedereen kookt vanavond voor zichzelf en ik heb geen zin om alleen naar een restaurant te gaan.
Logroño is een behoorlijk grote stad met gezellige winkelstraten, maar qua bezienswaardigheden zijn er in Spanje wel interessantere steden. Boven de hoofdingang van de plaatselijke Sint Jacobuskerk staat een oorlogszuchtige Santiago meer dan levensgroot afgebeeld als 'Matamoros' oftewel Morendoder. Zijn paard vertrapt een groot aantal Morenschedels. Volgens de legende zou Jacobus in de slag bij Clavijo persoonlijk de christelijke legers hebben aangevoerd en de overwinning bezorgd. Kennelijk heeft de uitspraak van Jezus "Wie het zwaard opneemt zal door het zwaard vergaan" bij deze overlevering geen weerklank gevonden. Inmiddels is de lucht echt inktzwart geworden en ik maak dat ik in de refugio kom. Kort daarna barst een hevig onweer los. Bij het avondeten is iedereen druk in de keuken in de weer. Het is daarbij een geluk dat de Noord-Europeanen gewend zijn vroeger te eten dan de Zuid-Europeanen. Op die manier lopen we elkaar niet al te zeer voor de voeten. Als eersten beginnen de Duitsers, Nederlanders, Engelsen en Scandinaviërs met koken, Daarna komen de Fransen, vervolgens de Italianen en tenslotte de Spanjaarden. Ook na het eten blijf ik lang in de keuken hangen omdat het daar gewoon het gezelligst is. Een slaapzaal is ook maar een slaapzaal en buiten regent het te hard om nog een terrasje op te zoeken. Samen met Christian maak ik een fles Rioja soldaat. We zijn namelijk vandaag de grens van Navarre met de Rioja overgestoken en hier komt de lekkerste wijn van Spanje vandaan. Inmiddels behoort Rioja tot de duurdere wijnsoorten, maar in de streek van herkomst is hij nog heel betaalbaar.
Wedloop met het onweer
Ook vandaag heb ik weer de ambitie om 27 kilometer te lopen. Naar de eerstvolgende refugio in Navarrete is het maar dertien kilometer. Daarom willen Stefan en ik er ook nog de veertien kilometer naar de volgende refugio in Nájera bij lopen. Volgens de reisgids zou je om de stad uit te komen een bijzonder vervelend stuk moeten lopen, maar het valt gelukkig mee. Het laatste deel gaat door een park, via een pad dat kennelijk speciaal voor de pelgrims is aangelegd. Na amper een uur komen we bij een stuwmeer met veel groen. Deze plek is geknipt voor een stop en hoewel we nog niet zo lang onderweg zijn nemen we toch maar een pauze en nemen nog een toegift op ons ontbijt.
Daarna volgt een lange tocht door de wijngaarden van de Rioja. Het landschap is misschien wat minder afwisselend dan in Navarre, maar de met wijnstruiken bedekte heuvels met hun rode aarde en de bergen van de Sierra de Demanda op de achtergrond blijven een boeiend decor vormen voor onze pelgrimstocht. Onderweg valt goed te zien hoe het onweer heeft huisgehouden. Sommige stukken van de camino zijn totaal weggespoeld. Waar de wandelaars de grootste kuilen nog wel met enige moeite kunnen overstekken, moeten de fietspelgrims vandaag af en toe een flinke omweg over de grote weg maken.
Na het onweer van gisteren is het een stuk koeler geworden. Zon en wolken wisselen elkaar af en de temperatuur is aangenaam om te lopen.Na Navarrete moeten we helaas wel erg lang langs de grote weg blijven lopen. Halverwege Nájera worden Stefan en ik ingehaald door Pierre, een al wat oudere man die uit Brussel blijkt te komen. nmiddels is de lucht boven de verre bergen steeds donkerder geworden en het regent er zichtbaar pijpenstelen. We hebben nog wat energie over en zetten er alle drie flink de pas in. Het wordt echt een race tegen het noodweer, die met slechts een paar seconden verschil door ons wordt gewonnen. Net als de eerste druppels vallen rennen de we refugio binnen. Zodra we binnen zijn gaan alle hemelsluizen open. Degenen die na ons komen hebben echt pech en komen als verzopen katten binnen!
Er zijn weinig refugio's waar ik zo dubbel over ben als die in Nájera. Het is een gezellig oud pand van drie verdiepingen en een tussenverdieping. We worden hartelijk ontvangen door Hans, de Nederlandse hospitalero. Beneden is een leefruimte met een paar grote tafels. Op de tussenverdieping en de bovenste verdieping staan (goede) stapelbedden twee aan twee, zodat ik me afvraag met wie ik vanavond in deze dubbeldeks lits-jumeaux zal belanden (het wordt een jonge Amerikaanse student die samen met zijn vader een deel van de camino loopt). De refugio heeft echter geen enkele gelegenheid om te koken en er zijn slechts twee douches (met alleen koud water) en toiletten voor 60 personen. Van een douche zie ik dan ook maar af, morgen maar weer! Kortom voor deze refugio, qua sfeer een plus, qua voorzieningen een dikke onvoldoende. Mij wordt een bovenbed toegewezen. Je wordt wel lenig van al die klauterpartijen op de slaapzaal. Mijn benedenbuurman is voor de afwisseling een Nederlander, afkomstig uit Moordrecht, die zijn camino in Nederland is begonnen. Hij loopt inmiddels elke dag 40 kilometer, dus ik zal hem waarschijnlijk niet meer terugzien.
Als het is opgehouden met regenen, gaan we met zijn drieën nog even de stad verkennen. Nájera op zondagmiddag ademt vooral een intense verveling. We hebben niet de indruk dat er veel voor de jeugd te doen is en dat uit zich in scheurende auto's en scootertjes. Je moet hier voortdurend oppassen dat je niet van de sokken gereden wordt De stad mag dan saai zijn voor haar jeugd, zonder bezienswaardigheden is ze niet. Vlak naast de refugio ligt het klooster van Santa Maria la Real, met een fraaie gotische kerk, een indrukwekkende renaissance kruisgang versierd met een kantwerk van steen en er staan in de kerk sarcofagen van koningen en koninginnen van Navarre. De kerk schijnt gebouwd te zijn boven een grot, waarin tijdens een valkenjacht een patrijs en een valk, die de patrijs achtervolgde, naar binnen vlogen. Toen de eigenaar van de valk de grot binnenging zaten beide vogels vreedzaam naast elkaar voor een Mariabeeld. De grot en het beeld zijn nog steeds te bezichtigen. Na dit alles bekeken te hebben, zoeken Pierre, Stefan en ik een restaurantje voor een pelgrimsmenu. Het alweer een tijdje geleden dat ik in een restaurant heb gegeten. We nemen er uiteraard weer een fles Rioja bij, die tot op de bodem wordt geleegd. Na het eten blijf ik nog een poos met een aantal mensen napraten aan de grote tafel in de hal van de refugio. Uiteindelijk betekent dat voor mij tolken tussen Stefan en drie aardige meisjes uit Madrid, die zichtbaar van Stefan gecharmeerd zijn. Ze proberen ons nog een ingewikkeld soort kaartspel uit te leggen, maar hier schiet mijn kennis van het Spaans toch echt tekort.
De kerk met het kippenhok
Omdat het gisteren zondag was en er niets te koop was en de refugio geen ontbijt verstrekt, moeten we vandaag met een lege maag vertrekken. Pas na een kilometer of zeven in Azofra kan een ontbijt worden gescoord. Vandaag geef ik er weer de voorkeur aan alleen te lopen. Behalve een steile klim aan het begin, over de rode rots waartegen Nájera gelegen is, is de etappe vlakker dan de voorgaande dagen, al blijft het landschap glooien. Hoewel we nog steeds in de Rioja zijn, houden de wijngaarden na verloop van tijd op en worden vervangen door eindeloze korenvelden, die al een voorproefje geven van de meseta. Vanaf een heuveltop is Santo Domingo de la Calzada al ruim een uur voordat je er aankomt te zien.
In de hoofdstraat van Santo Domingo vinden we al snel het klooster van de Cisterciënzer nonnen, die ook een gastenverblijf hebben voor pelgrims. Hoewel ik vandaag betrekkelijk soepel heb gelopen, eisen de twee lange etappes van de afgelopen dagen toch hun tol en ik heb geen behoefte om verder te gaan. Dit, ondanks de reputatie van de refugio van Grañon, vijf kilometer verderop, die schilderachtig is ondergebracht in de kerktoren en waar de pastoor persoonlijk voor het welzijn van zijn gasten zorgt. Ik ben ruim op tijd dus ik ben van harte welkom. Daarmee voldoe ik volkomen aan het stereotype uit het groot dictee der Nederlandse taal, waarin pelgrims gekleed in wijdvallende pelerines (lees poncho) en met hun jacobsstaf (lees bergstok) plegen te overnachten in Cisterciënzer kloosters. De slaapzalen zijn ruim, de tuin gezellig en het sanitair redelijk, zodat ik voldoende ruimte heb voor een uitgebreide wasbeurt van lijf en goed. Die positieve kwalificatie geldt overigens niet voor de bedden die de vorm van een banaan hebben en behoorlijk doorzakken. Desondanks zal ik hier toch redelijk slapen. Ook moet je af en toe uitkijken op de trappen die hier en daar flink uitgesleten zijn.
Mijn eerste bezoek is aan een apotheek om voor een middel tegen spierpijn, want mijn kuiten protesteren de laatste dagen af en toe nogal tegen de harde arbeid die zij moeten verrichten en ook heb ik wat last van mijn linkerschouder. Bovendien moet er zonnebrandcrème worden gekocht omdat ik mijn fles na het insmeren onderweg heb laten liggen op een heuveltop. Het kan natuurlijk verbeelding zijn, maar ik heb de indruk dat langs de camino de apotheekdichtheid een stuk groter is dan in de rest van Spanje. Ze worden dan ook druk bezocht door een groot aantal pelgrims, die allerlei soorten pleisters, bandages, smeersels en spierversterkende middelen kopen. Vooral magnesiumtabletten zijn populair, zowel onder de lopers als onder de fietsers. Aan mij hebben ze gelukkig deze weken verder een slechte klant gehad.
Santo Domingo is een wat slaperig streekcentrum met een mooie kerk en een stuk of twee aardige straten en pleintjes. De gotische kerk met zijn barokke toren is al van ver te zien en beslist de moeite waard, even als het museum dat naast de kerk ligt. Pelgrims krijgen hier korting. Ik heb mijn pelgrimspas niet bij me, maar met mijn slippers, verbrande kuiten en onderarmen en mijn afritsbroek ben ik al op honderd meter afstand als pelgrim te herkennen, dus ik krijg de korting al zonder erom te vragen. De kerk is vooral bekend vanwege het hok binnen de kerk met daarin een levende kip en haan. Dat houdt verband met misschien wel de bekendste legende van de hele camino. Volgens de overlevering trok een Duits gezin, bestaande uit vader, moeder en een zoon naar Santiago. Tijdens hun verblijf in Santo Domingo werd de herbergiersdochter verliefd op de zoon, die echter andere zaken aan zijn hoofd had en haar avances afwees. Afgewezen, sloeg haar liefde om in haat en zij zon op wraak. Zij verborg een kostbare beker in de bagage van de jongen en beschuldigde hem van diefstal. De jongen werd veroordeeld en opgehangen. Toen de diepbedroefde ouders een laatste blik op hun terechtgestelde zoon wilden werpen, zei hij dat hij nog leefde omdat Sint Jacobus zijn voeten ondersteunde. De opgetogen ouders liepen meteen naar de rechter die hun zoon had veroordeeld en vertelden wat er gebeurd was. De rechter, die net een gebraden haan en een kip at, wilde hen niet geloven en zei: "Uw zoon is net zo levend als de kip en de haan op mijn bord". Meteen daarop kregen de beide vogels hun veren terug en vlogen luid kakelend van de tafel af. De rechter, overtuigd, liet de jongen losmaken en de herbergiersdochter werd in zijn plaats opgehangen. Sindsdien hebben er steeds een levende haan en kip een plaats gekregen in de kerk. Daar bevindt zich verder de graftombe van de heilige die aan deze plaats zijn naam heeft gegeven. Santo Domingo was erg begaan met het lot van de pelgrims die zich door moeilijk begaanbaar terrein moesten worstelen. Hij stichtte een klooster en legde samen met de andere monniken wegen, bruggen en herbergen aan. Hiervoor werd hij na zijn dood heilig verklaard en gaf zijn naam aan de plaats waar hij geleefd had en begraven was.
Na de sightseeing zit ik nog wat te lezen in de gezellige kloostertuin en wissel wat ervaringen uit met een jong Nieuw-Zeelands meisje met de naam Rosemary. Er zijn opvallend veel mensen van buiten Europa op de camino. Behalve Rosemary heb ik ook al een andere Nieuw-Zeelander en verschillende Australiërs ontmoet. Daarnaast is vooral de Canadese provincie Quebec goed voor een flink percentage pelgrims en ik heb ook al verschillende Brazilianen gesproken. Ook vandaag heb ik een Braziliaan als kamergenoot. Hij heet Carlos en komt uit Recife in het Noord-Oosten. Hij heeft de tocht vandaag beslist minder goed doorstaan dan ik, want hij loopt moeilijk en zijn voeten zitten vol pleisters. Ik hoef vanavond niet uit eten te gaan, want Marie Madeleine en Odile, twee Françaises uit de buurt van Lyon, hebben een uitgebreid koud buffet klaargemaakt, en Christian (die overigens in de andere refugio van de stad logeert) en ik worden van harte uitgenodigd om mee te eten in de gezellige keuken van de refugio.
Het gezelligste dorpsplein van Spanje
De etappe van vandaag gaat betrekkelijk snel en probleemloos, al duurt het wel even (tien kilometer) voordat ik mijn eerste koffie kan scoren. Daarom is mijn humeur het eerste uur niet al te best en ik loop een poosje te balen van het gesjouw voor dag en dauw met mijn zware rugzak. Maar als de zon na een uurtje eenmaal schijnt en ik in mijn ritme kom is de goede zin alweer snel terug. Bovendien staat er flink wat wind, wat de temperatuur een stuk aangenamer maakt. Na een kilometer of acht geeft een grenspaal aan dat ik de Rioja verlaat en Castilië, het hart van Spanje, binnentreed. Kort daarna is in Recedillos del Camino de eerste bar open en krijg ik eindelijk mijn cafe con leche.
Vlak voor Belorado haal ik tot mijn verrassing Hans, de hospitalero uit Nájera in. Hij heeft een paar dagen vrij, die hij gebruikt om weer eens een paar etappes te lopen. Hij vertelt me, dat er in Belorado twee refugio's zijn en geeft me het advies om de eerste, in de voormalige pastorie van de kerk van Santa Maria te nemen. De andere is wel iets moderner, maar de eerste heeft een veel authentiekere sfeer. Al om kwart over twaalf staan we voor de poort, terwijl die pas om een uur open gaat. De kerk heeft een typisch Spaanse toren met drie openingen voor klokken. Op de toren zitten verschillende ooievaarsnesten. Ik geloof dat ik nog nooit van mijn leven zoveel ooievaars heb gezien als tijdens het lopen van de camino.
Voor de refugio zit al snel een flink aantal mensen te wachten. Er is tijd genoeg, dus parkeer ik mijn rugzak voor de refugio en doe vast wat boodschappen en bekijk even het stadje. Belorado blijkt een van de gezelligste dorpspleintjes van Spanje te hebben, met huizen met arcaden, waaronder gezellige terrasjes, een kerk en een stadhuis en een ring van platanen rond een muziektent.
De refugio wordt beheerd door twee Zwitserse dames, die behoorlijk wat talen spreken. Ik zal me deze refugio vooral herinneren door zijn bijzonder gezellige verblijfsruimte annex keuken. Het is dan ook opvallend dat niemand behoefte heeft om buiten de deur te eten. Daarom kook ik voor mezelf een inmiddels gangbare combinatie van een blik bonen met worst, verse tomaten met een bakje yoghurt na. Voor het eerst sinds Roncesvalles is er weer een mogelijkheid de pelgrimszegen in de aangrenzende kerk bij te wonen. Ik maak daar graag gebruik van. Voordat de pelgrimszegen begint zit een aantal oudere vrouwen in de kerk gezamenlijk een rozenkrans te bidden en ook bij de pelgrimszegen zijn verschillende mensen uit het dorp aanwezig. In zijn preek die voor mij deze keer redelijk goed te volgen is, constateert de pastoor dat pelgrimeren hard werken is, dat weliswaar materieel geen productie oplevert, maar wel tot geestelijke verrijking leidt. Dat ben ik helemaal met hem eens! Na de communie gaat de pastoor met de pelgrims naar een aparte kapel, waar we gezamenlijk bidden en voor iedereen heeft hij een persoonlijk woord. Dat geeft mij echt moed voor de verdere tocht en ik ben blij dat ik hier vanavond heengegaan ben. Na vervolgens wat te hebben gelezen in de rijkelijk voorziene boeken- en tijdschriftenvoorraad van deze refugio en wat in het gastenboek te hebben geschreven is het alweer bedtijd.
Van woeste bergen en een bed boven de varkensstal
Na een geïmproviseerd ontbijt van yoghurt, banaan en wat droog brood wacht de volgende etappe. Het eerste stuk heb ik weer veel last van mijn linkerschouder. Bij de eerste stop moet de inhoud van de rugzak dan ook anders worden verdeeld. Daarna gaat het een stuk beter. Het eerste deel van de route, dat bovendien vrijwel voortdurend langs de grote weg loopt, is vandaag niet erg spectaculair. Het wordt pas interessant na Villafranca Montes de Oca. Hier beginnen de dichtbegroeide Montes de Oca, een door middeleeuwse pelgrims extra gevreesd traject vanwege het moeilijk begaanbare terrein, het barre klimaat en de vele struikrovers. Inmiddels is er wel het nodige veranderd, maar nog steeds is het een eenzaam gebied, bedekt met dichte bossen.
De koffie, die ik in Espinosa del Camino heb gedronken heeft me flink wat energie gegeven en in een voor mijn doen stevig tempo ga ik via een toch wel steile helling de heuvels in. Meestal ben ik niet zo'n geweldige klimmer. Of dat komt door de geringe mogelijkheden in Nederland om hiervoor te trainen weet ik niet, maar een feit is dat als ik in een groep naar boven ga, ik meestal na verloop van tijd 'aan het elastiek kom te hangen' zoals dat in wielertermen heet. Op de vlakke stukken en bij de afdaling kost het me dan meestal weinig moeite om weer aansluiting te vinden. Maar vandaag ga ik als een speer, geïnspireerd door de dichte naald- en eikenbossen. Jammer dat de rust en de stilte enigszins wordt verstoord door het (overigens schaarse) verkeer over de nationale weg, die af en toe vrij dicht in de buurt van de camino loopt. Hier en daar doet het landschap wel wat aan de woestere delen van de Ardennen denken. Een dergelijk landschap ben ik tijdens mijn pelgrimstocht nog niet eerder tegen gekomen. Al lopende passeer ik een behoorlijk aantal pelgrims en voor ik het weet ben ik in San Juan de Ortega, een nederzetting rond een klooster, midden in de eenzaamheid.
Ik heb er inmiddels al 25 kilometer opzitten, maar ik heb eigenlijk nog niet de behoefte om halt te houden. Het betrekkelijk koele weer met fraaie Hollandse luchten nodigt uit tot verder lopen. De refugio hier, waar al wat mensen zitten te wachten, geeft me niet echt een goede indruk. Hij lijkt me nogal primitief. Bovendien heb ik gehoord dat de legendarische gastvrije pastoor van deze plaats, die elke avond knoflooksoep voor de pelgrims kookte inmiddels is overleden. Ik stel mijn beslissing nog maar even uit en ga eerst eens de kloosterkerk bekijken, die in de steigers staat omdat hij met Europese gelden wordt gerestaureerd. Die is zeker de moeite waard, vooral de stenen sarcofaag van de heilige naar wie deze plaats is genoemd en het laat-middeleeuwse grafmonument daarboven. San Juan de Ortega was een volgeling van Santo Domingo de la Calzada, die net als hij bruggen en wegen aanlegde en een klooster annex pelgrimsherberg stichtte in deze onherbergzame streek.
Als ik uit de kerk kom tref ik tot mijn verrassing mijn reisgenoten Dirk en Nuala uit de trein naar Saint Jean Pied de Port aan, samen met Martin uit Best en Rosemary uit Nieuw Zeeland (niet het jonge meisje van twee dagen geleden maar een wat oudere vrouw). Na wat te hebben bijgepraat besluiten we allemaal verder te lopen naar Atapuerca, waar de eerstvolgende herberg is. Ook twee dames uit West Brabant volgen ons voorbeeld. Nog nooit heb ik op de camino zoveel Nederlanders bij elkaar gezien.
Over een plateau met mooie uitzichten bereiken de vier Nederlanders in ruim anderhalf uur de refugio van Atapuerca, waar Juan en Christian ons helaas moeten melden dat de refugio vol is. Wat nu? Doorlopen naar Burgos is geen optie en de dichtstbijzijnde refugio ligt een stuk opzij van de route en ligt bovendien in een gehucht waar niets te koop is. Bij een bar vraagt Martin of er hier misschien iemand kamers verhuurt aan pelgrims. Hij krijgt een adresje en met zijn vieren gaan we er op af. Voor 12 euro per persoon krijgen we onderdak in een vrijstaand huis. Een vijfde bed is al verhuurd aan Oliver, die ik in Belorado al heb ontmoet. Als we zijn gesetteld en al hebben betaald, blijkt pas hoe vies het huis eigenlijk is. Het is er een rotzooi en het huis lijkt in geen tijden schoongemaakt. Ook het beddengoed had er wel wat frisser uit kunnen zien.Twaalf euro blijkt een woekerprijs voor wat er werkelijk geboden wordt. Ik heb weliswaar het voordeel van een eigen kamer, maar hij blijkt boven een varkensstal te liggen, wat goed te ruiken is. Een van de eerst dingen die ik doe is dan ook het raam sluiten. Gelukkig is het vandaag vrij fris.
Kort daarop komen Dirk, Rosemary en Nuala langs die ook geen kamer hebben. We aarzelen geen moment. We besluiten ter plekke de woonkamer aan hen onder te verhuren, zodat ze daar hun matrassen neer kunnen leggen en ze tenminste fatsoenlijk kunnen douchen. De kosten voor logies zullen we naar evenredigheid verdelen. Nuala heeft geen matras, maar omdat ik toch een bed heb mag ze de mijne lenen. Martin en Oliver komen nog met bloedstollende verhalen over bedwantsen en andere enge beesten, maar daardoor laat ik me toch maar niet weerhouden onder de lakens te kruipen en de gelegenheid waar te nemen om een nacht snurkvrij te slapen. Mensen met smetvrees kunnen maar beter niet aan de camino beginnen. Als ze er niet tijdig van genezen zullen ze de tocht al in een vroeg stadium beëindigen of scheppen geld kwijt zijn.
Tussen toerist en pelgrim
Na heel wat dagen kunnen we vandaag voor het eerst weer eens fatsoenlijk ontbijten, omdat er hier in het dorp een bakkerij annex bar is die vroeg genoeg (zeven uur) opengaat. Voor de afwisseling hangt er vanochtend een dikke mist. Het heeft wel iets om in de vroege ochtend over de heuveltoppen rond te dwalen in de mist der tijden, maar ik ben toch blij als na een uur de zon doorbreekt en ik mijn fleecetrui kan uittrekken. Nadat ik een militair oefenterrein ben gepasseerd volgen de dorpen elkaar steeds dichter op en worden ze steeds groter. Rond kwart voor tien sta ik aan de rand van de agglomeratie Burgos.
Op de camino zijn de grote steden stuk voor stuk belangrijke etappeplaatsen. Daarom leidt de camino, anders dan bij de meeste lange afstandswandelingen in Europa dwars door deze steden. Dat betekent helaas ook lange afstanden lopen door industrieterreinen en eindeloze voorsteden. Dat geldt vooral voor Burgos en Léon. Wat nu volgt is dan ook wel het meest vervelende stuk van de camino. Veel pelgrims nemen hier de bus, maar die rijdt net voor mijn neus weg, zodat ik toch maar door loop. Vijf kilometer lang voert de route langs een drukke uitvalsweg met veel vrachtverkeer door een onafzienbaar industrieterrein en later door saaie buitenwijken. Zodra de eerste woonwijken beginnen moet ik me eerst wat moed indrinken met een cafe cortado. Aan de rand van het centrum ben ga ik op zoek naar een hostal. In de refugio hier heb ik weinig trek. Niet eens zozeer omdat hij niet zo geweldig schijnt te zijn, maar vooral omdat hij ver buiten het centrum ligt. Al gauw heb ik een geschikte kamer gevonden. Voor € 30,- gun ik me voor de afwisseling eens een keertje de luxe van een eigen kamer, met douche en toilet.
Het weer is na het optrekken van de mist een stuk warmer geworden dan gisteren, dus het lijkt me verstandig nu niet te lang op mijn pensionkamer te blijven hangen, maar nog een poos de stad in te gaan voordat de echte warme uren aanbreken. Uiteraard breng ik een bezoek aan de schitterende en immens grote gotische kathedraal van de stad, waar ik een stempel in mijn pelgrimspas vraag, omdat dat nu niet bij de refugio kan. Ik loop geruime tijd door de kerk, maar twee jaar geleden heb ik onder leiding van een uitstekende gids alle afzonderlijke kapellen met de daarin aanwezige bezienswaardigheden uitgebreid bekeken, zodat ik nu niet overal in hoef. De voorgevel van de kerk doet met zijn spitse gotische torens doet nogal Noord-Europees aan, al zijn de in steen gehouwen bijbelteksten op de torens duidelijk afgekeken van de soera's op de moskeeën in het zuiden van het land. De vieringtoren daarentegen kan alleen maar in Spanje staan, met zijn typisch Spaanse versieringen. Ook bekijk ik samen met Stefan, die ook toevallig net hier is, de Sint Nicolaaskerk met een geweldig gotisch altaarstuk dat een gehele wand beslaat en 465 figuren bevat. Daarna is het tijd voor een douche en een flinke siësta.
's Middags slenter ik wat door de gezellige winkelstraten. De sfeervolle Plaza Mayor wordt helaas net als in Pamplona momenteel verknoeid door een bouwput ten behoeve van een parkeergarage. Ik loop langs het huis waar Filips de Schone in 1506 stierf en zijn vrouw Johanna als waanzinnige weduwe achterliet, langs de kade van de Arlanzon met zijn boekenstalletjes en de Renaissance stadspoort, de Arco de Santa Maria. Ik beklim de citadel met een schitterend uitzicht over de kathedraal en de stad. Ik voel me daarbij wat schizofreen, enerzijds pelgrim en anderzijds toerist. Er is in deze stad geweldig veel te zien. Ik zou hier, zoals veel pelgrims doen, nog een extra dag kunnen blijven en ook nog de kloosters van Miraflores en Las Huelgas bekijken, die wat te ver uit het centrum liggen om ze vandaag nog te kunnen zien. Maar de camino trekt sterker dan deze twee juwelen van Spaanse bouwkunst met hun unieke grafmonumenten. Misschien iets voor een volgende keer. Morgen loop ik in ieder geval door.
Met enige moeite vind ik ook nog vlak bij de kathedraal een restaurant waar ze een pelgrimsmenu serveren. Ik kan ook nog drie Oost-Duitse reisgenotes er naar toe verwijzen, zodat ik vanavond niet alleen hoef te eten. Weliswaar geniet ik echt van de luxe van een eigen kamer, maar ervaar ook de keerzijde daarvan. Ik mis de gezelligheid van de refugio nu al.
Over ronkers en zagers
Ondanks het ontbreken van stommelende medepelgrims, ben ik vandaag toch weer ruim voor zessen wakker. Dus ga ik ook maar op pad. Hoewel ze me in de bar op de hoek van de straat hadden beloofd dat ik daar al vanaf zes uur een ontbijt zou kunnen krijgen blijkt de bar om tien over zes hermetisch gesloten. Dat is balen, temeer daar ik er vast op had gerekend hier te kunnen ontbijten en dus nu niets te eten heb ingeslagen. Anders had ik tenminste wat magdalena's kunnen kopen. Dit zijn kleine ronde cakejes, waarmee de Spanjaarden vaak ontbijten of de tijd tussen twee maaltijden doorkomen. Aan het einde van de reis kan ik ze niet meer zien, maar ze zijn nu toch vaak voor mij de redding in de nood geweest.
Enigszins chagrijnig ga ik toch maar in het pikkedonker met een lege maag op weg. Het is vanochtend bijna net zo mistig als gisteren. Ook als ik eenmaal de stad uit ben blijft het nog enige uren somber. De route om de stad uit te komen, is minder deprimerend dan gisteren, maar toch ben ik blij als ik de laatste rondweg achter me heb gelaten. Er zijn kennelijk de laatste jaren enorm veel kilometers snelweg en aanvoerwegen aangelegd in Spanje, want ik moet nogal eens wat grote wegen omzeilen, die (nog) niet op de kaart staan.
In Tardejos vind ik na twee uur lopen eindelijk een bar waar ik een ontbijt kan krijgen. Er zitten al veel medepelgrims te ontbijten, maar er is er geen een die ik van de vorige etappes ken. Inmiddels is de zon doorgebroken en de wolkenloze hemel belooft weer een warme dag. Na Tardejos begint de weg te klimmen. In de middeleeuwen was dit een berucht stukje, maar nu bereik ik een half uur later probleemloos Rabe de la Calzada, waar de meseta begint. Hier loopt nog een authentiek deel van de camino door een volstrekte eenzaamheid. Wegen zijn er niet in de naaste omgeving en ik kan volop van de schitterende natuur genieten. De kleuren van de meseta zijn nu in het voorjaar groen wit en rood. Groen van de onafzienbare graanvelden, wit is de kleur van de rotspartijen, die hier en daar tussen het koren oprijzen en rood is de kleur van de klaprozen, die ook hier in overvloed staan. Daarbij komt ook nog eens het paars van de distels en het geel van veel andere soorten bloemen. De stilte wordt alleen onderbroken door het gezang van de vogels en het ruisen van de wind. In de lucht cirkelen roofvogels op zoek naar prooi. Voor mij is dit ondanks de betrekkelijke monotoonheid van het landschap zonder meer een van de mooiste gedeelten van de hele camino.
Tegen een uur of twaalf komt er een voorlopig einde aan het plateau en kijk ik van bovenaf in een uitgestrekt dal. In de vlakte ligt beneden in the middle of nowhere slechts één klein dorpje, Hornillos de Camino. Er volgt een flink steile afdaling, waarbij ik een van de meest legendarische pelgrims van de hele camino passeer, een heel klein Japans vrouwtje, dat al tegen de vijftig loopt maar er nog altijd uitziet als een heel jong meisje. Dat wordt nog geaccentueerd door haar zachte kinderstemmetje en de babykleurtjes waarin ze zich kleedt. Zij spreekt alleen Japans en een paar woorden Spaans. Dit is voor haar de derde poging om Santiago te bereiken. Beide vorige keren heeft ze tussentijds moeten opgeven, maar nu is ze vastbesloten het te halen. Hornillos blijkt een dorp waar behalve de landbouw alleen de camino enig leven in de brouwerij brengt. Volgens mij zou zonder de pelgrims de enige bar annex winkel van dit dorp niet kunnen overleven. Tegenover de bar staat de dorpskerk met daarnaast een vrij nieuwe refugio, die er veelbelovend uitziet. Op het pleintje tussen de kerk en de bar staan verschillende banken en het is hier in de schaduw goed toeven, evenals onder de loggia van de kerk. Omdat het al erg warm is en ik het langdurig geslenter gisteren in de stad nog in mijn benen voel, besluit ik vandaag niet verder te gaan.
De refugio is nog gesloten, want het wachten is op de burgemeester met de sleutel. Ondertussen gaan we maar vast lunchen in de bar, die goed voorzien blijkt. Op de toonbank staat een grote kan sangria, waar ik nu voorlopig toch nog maar even geen gebruik van maak. Na het eten komt de burgemeester al snel opdraven en ik zoek een goed plekje op een onderbed in een verre hoek van de slaapzaal.
Het lijkt alsof er in Burgos een hele nieuwe ploeg pelgrims in het veld is gekomen. Van een aantal medelopers wist ik dat ze in Burgos zouden stoppen en volgend jaar verder zouden gaan, maar de enige mensen vandaag in de refugio, die ik al van voor Burgos ken zijn twee Poolse dames. We gaan dan ook maar met zijn drieën 's avonds eten in de bar annex winkel. Gelukkig spreekt een van hen vrij goed Engels, want mijn kennis van de Poolse taal is toch wel erg beperkt. Ook op dit traject bestaat een groot percentage van de pelgrims uit Duitsers.
Het slapen lukt 's avonds niet zo erg want ik blijk onder een enorme snurker te liggen. Van alle kanten wordt er gehoest en gefloten om een einde aan het gesnurk te maken, maar dat heeft weinig resultaat. Na me opzettelijk een paar heer zo fors te hebben omgedraaid dat het hele stapelbed ervan staat te schudden en een paar porren naar boven te hebben gegeven, neemt het volume toch wat af en kunnen we eindelijk slapen.
Snurkers tref je vooral aan onder mannen (soms een enkele vrouw) van boven de vijftig met behoorlijk wat overgewicht. Onder snurkers heb je twee hoofdcategorieën. Incidentele en structurele snurkers. Heb je een incidentele snurker boven, naast of onder je, dan is er niets aan de hand. Gewoon even flink wat woelen in je stapelbed of een por geven, dan draait hij zich wel om en dan is het meestal wel over. Ernstiger is het als je te maken hebt met een structurele snurker. Daarin heb je ook weer twee categorieën, ronkers en zagers (het Spaanse woord voor snurker is trouwens 'Roncador'). Ronkers geven meestal een vrij constant diep geluid. Ze kunnen knap hinderlijk zijn, maar meestal valt daar, desnoods met oordoppen nog wel doorheen te slapen. Bij een echte zager is er echter geen redding meer mogelijk. Dit gaat echt door merg en been en hier helpen zelfs geen oordoppen meer. Een echt professionele zager, valt zodra hij zijn bed ruikt onmiddellijk als een blok in slaap en zet de volumeknop meteen wijd open. Als na enige tijd als de rest van de slaapzaal grotendeels over zijn slaap heen is wordt het iets minder. Vanaf dat moment kun je alsnog een poging wagen om in slaap te komen. Uiteraard is een echte zager 's ochtends vroeg als een van de eersten (ruim voor zessen) wakker en begint meteen opgewekt en geheel uitgeslapen met veel gestommel en geritsel zijn bagage te pakken, daarmee zijn zaalgenoten wekkend, die net uitgeteld en met veel moeite de slaap hebben kunnen vatten. Kortom, een echte zager is een volstrekt a-sociale zaalgenoot.
Doornroosje op de meseta
Ook vandaag is het weer een heldere wolkenloze dag. Tot dusver tref ik het aardig met het weer. Na een alternatief ontbijt van magdalena's en een appel, moet er weer geklommen worden naar de volgende hoogvlakte. Die is al net zo mooi als de vorige. Na ongeveer een uur loopt er een weggetje naar links naar een lommerrijk plekje op de verder vrijwel boomloze vlakte. Er staat een gebouwtje met een koepel met daarop een Maltezer kruis. Daarin is de meest afgelegen refugio van de hele camino ondergebracht In de refugio staan een stuk of twaalf stapelbedden en onder de koepel is een meditatiecentrum, met zitbanken rondom. De schilderingen aan de binnenkant van de koepel en de voorwerpen die er zijn neergezet vormen een wat bizar mengsel van christelijke en vrijmetselaarssymbolen. Tussen de bedden staan een tafel met stoelen en een fornuis, waarop de Duitse hospitalero elke avond de maaltijden kookt voor de gasten. Sanitair is er niet maar er is wel een bron, die misschien wel het lekkerste water van de hele camino geeft. Ik maak dan ook van de gelegenheid gebruik om mijn veldfles opnieuw te vullen in dit werkelijk idyllische oord midden in de eenzaamheid. Ook koop ik nog een cola'tje bij de hospitalero en probeer nog een gesprek met hem aan te knopen, maar de man is vrij zwijgzaam en staat bovendien op het punt naar Hontanas te rijden, om boodschappen te doen voor de volgende avondmaaltijd. Dus stap ik maar op, met in mijn hoofd de melodieën van de intocht van de priesters en de aria van Sarastro uit de Zauberflöte. Eenmaal weer aan de wandel loop ik dan ook luidkeels te zingen "In diesen heiligen Hallen kennt man die Rache nicht!"
Na ongeveer negen kilometer meseta, zie je het dorp Hontanas pas op het laatste moment in een inzinking in het landschap onder je liggen, als je al bijna aan de rand van het dorp bent. Voor de enige bar in de hoofdstraat staat al een flinke rij rugzakken. Opmerkelijk is een bord bij de deur waarop in het Nederlands (en in het Russisch) staat "het eten bij Vitorino is echt lekker!" De donkere maar gezellige bar staat vol met ouderwets boerengereedschap. De barkeeper blijkt het bijzonder druk te hebben want de koffiemachine heeft kuren en dat valt niet mee op een moment als de ene pelgrim na de andere binnen komt vallen. Desondanks slaagt hij er toch in alle liefhebbers van een behoorlijke kop koffie te voorzien. Ik beland aan een tafeltje met drie Duitsers, het echtpaar Erwin en Bettina uit Würzburg en Anja uit Stuttgart, een studievriendin van Bettina. De beide vrouwen lopen van Burgos naar Santiago en Erwin, die vanwege zijn werk niet zoveel tijd heeft loopt met hen mee tot Léon. Het klikt bijzonder goed tussen ons en mijn koffiepauze duurt aanzienlijk langer dan gepland. Er blijkt onvoldoende brood te zijn maar geen nood, de laatste bocadillo (half stokbrood) met ham die nog te krijgen is, wordt in door Erwin drieën gesneden en met Anja en mij gedeeld.
Na Hontanas wordt het terrein wat vlakker maar het landschap blijft even verlaten. Na verloop van tijd kom je weer op een asfaltweg terecht, zij het dat er nauwelijks verkeer over rijdt. Kort voor Castrojeriz gaat de weg onder de bogen van een kloosterruïne door. Hier stond in de middeleeuwen een belangrijk klooster, waar pelgrims konden overnachten en soms ook werden verpleegd als ze onderweg ziek geworden waren. Voor de haastigen onder hen stonden in nissen brood en water (en soms ook wijn) klaar. Bij de ruïne staat een auto met een Nederlands nummerbord. Het echtpaar in de auto vertelt me dat zij vorig jaar de camino hebben gelopen en er behoefte aan hadden een aantal plekken dit jaar nog eens terug te zien.
Castrojeriz is een doornroosje, dat net is ontwaakt uit een slaap van eeuwen. In het centrum van dit interessante stadje is al wel het een en ander opgeknapt, maar de buitenranden ogen nog erg vervallen. Het dorp bestaat uit twee parallel lopende straten rond de voet van een heuvel, die wordt bekroond door een schilderachtige kasteelruïne. Aan de ingang van het dorp staat een grote kerk, die niet in verhouding lijkt te staan tot het aantal gelovigen dat hier nog woont. Vroeger was Castrojeriz een belangrijke etappeplaats voor de pelgrims en ook nu zijn hier inmiddels al twee refugio's. De nieuwste hiervan staat op de hoek van de Plaza Mayor, maar ik kies voor de oudste van de twee, die meer de traditionele sfeer van de camino heeft. De snurker van gisteravond blijkt gelukkig voor de andere refugio te hebben gekozen (en naar verluid schijnt hij daar verbannen te zijn naar een apart kamertje). Wel duurt het nog tot drie uur totdat onze refugio haar deuren opent, dus zit er niets anders op dan in een bar een pilsje te gaan drinken en een schaduwrijk plekje te zoeken om te wachten. Ook neem ik de gelegenheid waar om nog even de, onverwacht goed voorziene, supermercado op te zoeken, want morgen is het zondag en dan is er nergens wat te koop. Als ik ook nog postzegels wil kopen om kaarten te versturen naar alle kennissen blijkt het postkantoor maar een uur per dag, namelijk van negen tot tien open, maar op de Plaza Mayor is een tabaks, annex boek- en tijdschriftenwinkel waar ik alle postzegels kan kopen die ik nodig heb.
De refugio is eenvoudig maar goed en voorzien van alles wat een pelgrim nodig heeft. Mijn slaapzaal heeft maar twaalf bedden. Je kunt hier zelf koken, maar daar heb ik vanavond geen zin in. De rest van de middag breng ik door met door het verkennen van het stadje en het schrijven van ansichtkaarten. In een gezellig restaurant bestel ik de inmiddels routine geworden pelgrimsmaaltijd, dit keer bestaande uit een gemengde salade, gebakken eieren met ham en patat en een puddinkje na. De vino tinto is als altijd uitstekend, al is het wel typisch dat in Spanje rode wijn even als de witte gekoeld wordt geserveerd. Met deze warmte vind ik dat trouwens wel prima. Ook in dit restaurant zit een jong Nederlands stel, dat een fietstocht door Spanje maakt, waarbij ze ook een deel van de camino, zij het in omgekeerde richting, rijden. Ze verblijven op de plaatselijke camping, die volgens hen uitstekend is en die ze iedereen kunnen aanbevelen. Het restaurant blijkt zowaar ook nog een internetcomputer rijk, zodat ik na de maaltijd nog een mailtje naar huis kan sturen.
Een wonder van romaanse architectuur
Deze ochtend worden we om zes uur gewekt door zacht gregoriaanse gezang uit de CD speler van de hospitalero. De cafe con leche met biskwietjes staat dan al klaar voor ons. Een geweldige manier van wakker worden. De hospitalero, een forse man met een lange baard, heeft ooit zelf de camino gelopen en besloten zich vervolgens volledig in te zetten voor de pelgrims. Hij heeft persoonlijke aandacht voor iedereen en hij neemt van elk van ons persoonlijk afscheid. Hier heerst nog echt de ouderwetse gastvrijheid.
De afgelopen dagen ben ik niet al te hard opgeschoten, dus vandaag moeten er weer eens wat meer kilometers worden gemaakt, ondanks de warmte. Na het oversteken van een gerestaureerde Romeinse brug, moeten we al direct flink omhoog de berg Mostalares op. Vanaf de top heb je een schitterend uitzicht op Castrojeriz en het omringende landschap in het vroege ochtendlicht. Net voorbij de top tref ik Anja uit Stuttgart aan, die een beetje achterop is geraakt bij haar reisgenoten. Kennelijk kan ik haar net de morele steun geven die ze nodig heeft, want gezamenlijk halen we bij de eerstvolgende bron, met de merkwaardige naam Fuente de Poyo (Bron van de luis), Erwin en Bettina weer in. Na de afdaling van de Mostalares wordt het landschap echt vlak. Het zal nu verder vele dagen duren voordat we weer heuvels zien. Via een brug steken we de rivier de Pisuerga over, waarmee we de provincie Burgos achter ons laten en de provincie Palencia betreden. Het water van de rivier doet ons verlangen naar een frisse duik, maar voorlopig lopen we nog maar even door naar Itero de la Vega voor een bocadillo met chorizo en een drankje. Onder mijn stoel zit een hond te hunkerbunkeren naar een lekker hapje, en we moeten goed opletten dat hij er niet met ons brood vandoor gaat. Van de afschrikwekkende verhalen over loslopende waakhonden die pelgrims belagen heb ik trouwens niets gemerkt. De honden die agressief zijn zitten keurig achter slot en grendel en de honden die loslopen (Vooral in Galicië lopen en liggen er veel honden op straat) doen niets. Het wordt alleen gevaarlijk als er iemand vergeet het hek tussen jou en de waakhond dicht te doen, hetgeen een enkele keer schijnt te gebeuren.
Het laatste deel van de etappe van vandaag gaat langs het kanaal van Castilië over een dijk, met veel bomen. Met enige fantasie kun je je hier in Nederland wanen, maar daarvoor is het omringende land toch te leeg en helemaal vlak is het hier nou ook weer niet. Vlak voor Frómista moeten we een oude sluis oversteken, die wijd openstaat zodat een woeste waterstroom zich hier naar beneden stort. Vandaar is het nog maar een klein eindje lopen naar de refugio.
De refugio ligt aan een plein pal tegenover de kerk van San Martin, een van de mooiste kerken van de hele camino in een verder vrij nietszeggend stadje De kerk is vroegromaans, heel sober ingericht en van een ontroerende schoonheid. De eenheid van de architectuur wordt niet verstoord door elementen uit andere bouwperiode. Vrijwel alle pilaren hebben schitterende kapitelen versierd met plantmotieven, dierenkoppen en menselijke figuren, die soms heel realistisch zijn afgebeeld. Ik was hier al een keer eerder geweest, maar de kerk maakt nu, na twee weken camino, pas echt een diepe indruk op me en ik krijg echt een brok in mijn keel als ik binnenkom. Lang blijf ik ronddwalen door de toch niet zo grote kerk en bekijk alle kapitelen zeer uitvoerig.
Na een bier en een tortilla in een naburige bar, met een internetcomputer waar niets mee te beginnen valt, is het tijd voor een was. Er zijn meer op hetzelfde idee gekomen, zodat ik enige tijd in de rij moet staan, voor ik aan de beurt ben. Mijn was zal best wel drogen met dit hete en vrij winderige weer. Af en toe ziet het er wat onweersachtig uit, maar de wolken verdwijnen steeds weer zonder dat er iets gebeurt. De refugio is ruim opgezet, maar heeft geen keuken, zodat we (Bettina, Erwin, Anja en ik) 's avonds elders uit eten moeten gaan. Onze keus valt vanavond niet zo geweldig uit. Het restaurant ziet er op het eerste gezicht prima uit maar de bediening is waardeloos. De ober, die een beetje op Willy Alberti lijkt, maakt er een potje van. Organiseren kan hij absoluut niet, de mensen worden in willekeurige volgorde bediend en de kwaliteit van het eten is bijzonder matig. De varkenslapjes die ik voorgeschoteld krijg gaan nog, maar de gebraden kippen van de anderen zijn van een dusdanige kwaliteit dat deze dieren tevergeefs gestorven zijn. Verder is de ober zo onhandig bezig dat ik hem op den duur vergelijk met Grover als kelner in Sesamstraat. Met die associatie lukt het me uitstekend om de humor van de situatie te zien en ik kan me er ook niet druk over maken dat we geen toetje krijgen. Wel besluiten we daarom elders een ijsje te kopen als alternatief toetje. We nemen er nog een cafe cortado bij. Als er ook nog drie andere Duitsers bij komen, wordt het steeds gezelliger waardoor we relatief laat weer terug zijn in de refugio. Als we teruglopen vliegen er horden zwaluwen rond de kerk. Ik heb er nog nooit zoveel bij elkaar gezien.
De luxe van een nonnenklooster
Ook vandaag ben ik weer veel te vroeg wakker naar mijn zin. Wel scheelt het dat je hier in de refugio een behoorlijk ontbijt kunt krijgen. Daarna ga ik toch maar op weg. Vandaag loop ik eigenlijk een van de saaiste trajecten van de camino. Het landschap is niet echt spannend en het grootste deel van de camino loopt vandaag parallel aan de N120, weliswaar met betrekkelijk weinig verkeer, maar toch... In Villalcazar de Sirga, het laatste dorp voor Carrión de los Condes, waar de temperatuur inmiddels al weer rond de 30 graden zit drink ik een kop koffie met twee Nederlanders uit het Zuiden des lands, die al vanaf Le Puy lopen. Zij ontraden me ten zeerste om na Carrión verder te gaan. Het zal vandaag nog warmer worden en er staat een stevige wind, die je snel doet uitdrogen. De eerste 17 kilometer na Carrión is er geen enkele beschutting en er is ook nergens water te krijgen. Als twee dergelijke routiniers dat zeggen zal het ook wel zo zijn en ik besluit dan ook niet verder te gaan dan Carrión de los Condes. Volgens Aymeric Picaud zou het ook niet verstandig zijn om Carrión over te slaan, want zo zegt hij: "Carrión de los Condes is een aangename en vriendelijke plaats, rijk aan brood, wijn, vlees en alle vruchten des velds." Ook de twee Portugese dames die samen met ons koffie drinken gaan niet verder. Villalcazar heeft volgens de reisgids een bijzonder bezienswaardige kerk, maar die is wegens restauratie gesloten. Vandaag lijkt er in dit dorp een demonstratie te worden gehouden van boze boeren, maar waar het precies over gaat is me niet duidelijk.
Carrión de los Condes blijkt een oud stadje te zijn, nogal rommelig, maar niet onaantrekkelijk, ondanks enkele minder geslaagde nieuwbouwprojecten. Over de stad verspreid vind je hier een paar goed bewaarde kerken en kloosters. Een daarvan is het Clarissenklooster aan het begin van de stad. De nonnen beheren een kleine refugio en omdat ik vrij vroeg in de stad ben is er voor mij nog wel plaats. Hij is iets duurder dan de meeste refugio's, maar kost nog maar zes euro voor een nacht. Ik kom met twee mij onbekende Duitsers en een Fransman op een vierpersoonskamer en de bedden hebben echte lakens, een voor een refugio ongekende luxe. Mijn slaapzak hoef ik dus vandaag niet uit te pakken. Het klooster heeft een prachtige historische binnenplaats en een museum, dat vanwege de maandag vandaag gesloten is. Als je op de binnenplaats staat lijkt het wel alsof je in een parador nacional logeert. De meeste pelgrims logeren in de refugio van de plaatselijke parochie die enkele straten verderop ligt, naast de mooie romaanse kerk van Santa Maria del Camino.
De plaatselijke Sint Jacobus kerk heeft boven de ingang een prachtig laatromaans timpaan met daarin afgebeeld Christus en de symbolen van de vier evangelisten. De grootste bezienswaardigheid is echter het klooster van San Zoilo met de gotische kloostergang aan de overkant van de rivier. Het klooster is grotendeels hotel geworden en een klein deel, waaronder de kloostergang is ingericht als museum. Het is dus vandaag gesloten, maar als ik de dames van de hotelbalie in mijn beste Spaans aanspreek en ze eens vriendelijk aankijk en vertel dat ik een pelgrim ben en hier dus maar een dag ben doen ze bij hoge uitzondering een deur voor me open en via de gangen van het hotel kan ik toch een kijkje nemen in de kloostergang. Op de weg terug naar de Clarissen koop ik ergens een fles wijn met de bedoeling die met een of meer personen te delen.
Bij terugkeer in de refugio blijken mijn Duitse kennissen (het zijn er inmiddels heel wat) uit de andere refugio, het plan te hebben opgevat om samen te gaan picknicken in een plantsoen aan de rand van de stad tussen een graansilo en een kerk met uitzicht over de velden. Ook ik word ter plekke uitgenodigd. Iedereen heeft wat ingeslagen en zo komt mijn fles wijn goed van pas. Tot laat in de avond zitten we te eten en te drinken en pas op het laatste nippertje zoekt iedereen zijn slaapplaats op.
Door de absolute eenzaamheid
Vanochtend sta ik op met een lichte hoofdpijn. Toch iets te veel wijn gedronken gisteren tijdens de picknick! Een paar magdalena's en een paracetamol doen echter wonderen en om half zeven ben ik al weer op pad. De route van vandaag begint met het meest beruchte traject van de hele meseta. Zeventien kilometer door volstrekte eenzaamheid, waarvan dertien langs een kaarsrecht pad door een landschap zonder enige afwisseling en zonder schaduw. Het passeren van een zijweg zou op dit stuk al een evenement zijn. Volgens sommigen zou je hier zelfs gaan hallucineren. Desondanks wil ik dit traject in mijn eentje lopen en met de hallucinaties zal het ook wel loslopen, want ik loop hier niet op het heetste van de dag. Met Erwin, Bettina en Anja spreek ik af in de bar van Calzadilla de Cueza, het eerste dorp na zeventien kilometer dus. De etappe valt me overigens beslist niet tegen. Het landschap is inderdaad vlak en eentonig, maar niet onaantrekkelijk en ik loop liever hier in de eenzaamheid dan langs de grote weg, zoals gisteren. Ook vandaag schijnt de zon en er staat opnieuw veel wind. Gelukkig valt de warmte vandaag wel mee. Het is zo helder dat ik aan de rechterkant in de verte de toppen van de Picos de Europa kan zien, die hier toch zo'n 75 kilometer vandaan liggen. Halverwege word ik gepasseerd door Bob, een forse Australiër, die ik voor het eerst heb ontmoet in de refugio van Frómista. Hij vraagt me of ik me als Hollander in dit vlakke landschap thuis voel. Zelf woont hij in de outback, midden in de wildernis en het komt hem hier heel vertrouwd voor. Ik vertel hem dat ik dit niet bepaald het spannendste stuk van de camino vind, maar dat ik hier best wel met plezier loop, ook al lijkt het helemaal niet op Nederland.
Al van ver zie je het topje van de toren van Calzadilla de la Cueza, waar ik na een korte afdaling aankom. Bob is daar inmiddels al in de bar neergestreken voor een bak koffie, samen met Carole, een lerares uit Montreal en Asta, een verpleegster uit het Noorse Bergen. Kort na mij arriveren ook Erwin en Bettina, maar Anja is in geen velden of wegen te bekennen. Het blijkt dat haar schoenen niet goed zijn, zodat ze nieuwe moet kopen. Erwin en Bettina overwegen daarom met haar hier in de refugio te blijven.
Daarmee ben ik mijn belangrijkste reisgenoten van dit moment, althans voorlopig, kwijt, want het is nog maar half twaalf en ik wil nog wel een stuk verder lopen. Ik heb nog energie genoeg voor nog negen kilometer. Het spreekt eigenlijk vanzelf dat ik me nu bij de andere drie aansluit en met hen verder loop. Daarmee is nu wel een heel internationaal groepje geboren met de combinatie Australië-Canada-Noorwegen- Nederland. Bob en ik blijken bijzonder veel gemeen te hebben. We zijn ongeveer even oud, lopen allebei zonder onze partner en hebben allebei twee kinderen in dezelfde leeftijd. Ook onze hobby's komen sterk overeen. Bob blijkt een gezellige verteller en we lachen samen heel wat af. Ook met Carole en Asta klikt het prima, zodat we al gauw een bijzonder hecht groepje vormen ook al lopen we niet constant samen.
Dat doen we overigens de rest van deze dag wel. We slaan de herberg in Ledigos over, al brengen we nog wel een bezoek aan de plaatselijke bar voor een drankje, en zoeken rond een uur of half twee onderdak in Teradillos de los Templarios in een prima herberg. Deze refugio is een van de comfortabelste die ik deze reis ben tegengekomen - er zijn zelfs lakens op de bedden - maar is ook wel commerciëler opgezet dan de meeste. Er is geen keuken maar wel een restaurant in de herberg zelf waar we zowel een diner als een ontbijt kunnen krijgen. Ook kun je van tevoren een bed reserveren, iets wat in de meeste refugio's niet mogelijk is. Daar geldt gewoon, wie het eerst komt, het eerst maalt.
Omdat er in het dorpje verder niets te beleven valt blijft iedereen na de noodzakelijke was in de tuin van de refugio, zodat het hier uitermate gezellig is. De meeste Duitsers van de picknick van gisteravond zijn hier ook inmiddels neergestreken. Zelfs Erwin en Bettina komen later op de dag nog binnen. Anja heeft vanmiddag de bus naar Léon genomen om nieuwe schoenen te kopen en ze hebben afgesproken elkaar morgen in de refugio van El Burgo Ranero weer te treffen.
Het restaurant blijkt onverwacht goed te zijn en ik krijg hier in dit kleine dorpje de een na beste maaltijd van de hele camino. Ik beland aan een volledig Duitse tafel. Het fietsende echtpaar dat ook in het restaurant eet en uit Nederland komt, blijkt dan ook de hele avond te hebben gedacht dat ook ik een Duitser was. De tafel achter me is vrijwel volledig Frans met uitzondering van Helmuth een Beier uit de Allgäu. Aan deze tafel wordt vrolijk gezongen en uiteindelijk zingt ook Helmuth een lied in plat Allgäus, waarvan de tekst zelfs door de Beieren aan onze tafel niet te verstaan is. De zevenpersoons slaapzaal deel ik vanavond met zowel mijn oude als mijn nieuwe reisgenoten. Het schijnt dat ik deze nacht even gesnurkt heb, maar nadat Asta mij een por had gegeven, was het al weer over.
Een fles wijn en 20 kilometer cadeau
Hoewel je in de refugio vanaf zeven uur kunt ontbijten maakt vrijwel niemand daar gebruik van. Om zes uur is iedereen weg, dus ook Bob, Carole, Asta en ik. Vandaag willen we proberen El Burgo Ranero te bereiken, 29 kilometer verderop. Ontbijten doen we wel in Sahagún, elf kilometer verderop. Wat in deze streek opvalt is dat veel huizen en zelfs veel kerken van adobe (stenen van in de zon gedroogde leem) zijn gebouwd. Deze tichelstenen die soms met stro worden versterkt zijn al een heel oud bouwmateriaal. In de tijd van Mozes moesten de Joden in Egypte al dergelijke stenen maken als dwangarbeid. Het is vrijwel het enige bouwmateriaal dat hier in overvloed beschikbaar is, want het land is vlak en bomen schaars. De huizen die hiervan zijn gebouwd schijnen van binnen heel koel te zijn. Een nadeel is wel dat ze elk jaar weer opnieuw met leem moeten worden bestreken, want ze zijn nogal gevoelig voor weer en wind. Als dat niet gebeurt, is het huis al snel een ruïne. We zien dan ook veel verlaten en ingestorte huizen, want de streek is arm en veel jongeren trekken weg naar de steden op zoek naar een beter bestaan. Ook zien we veel palomares, of te wel duiventorens, die meestal ook vrij vervallen zijn.
Sahagún is een wat grotere plaats, waar zelfs de intercitytreinen stoppen. Van ver is de stad al zichtbaar, niet door zijn opmerkelijke kerktorens in mudejarstijl (door moslimarchitecten in opdracht van christenen gebouwd) maar door een grote graansilo. Het landschap is hier niet zo interessant en ook loop je naar mijn zin steeds te dicht in de buurt van de grote wegen. Vlak voor Sahagún loop je zelfs lange tijd tussen de N120 en de snelweg door. In het stadje vinden we al snel een terras, waar we eindelijk wat kunnen eten. Langs de route worden schuttingen gebouwd voor de fiësta die morgenavond wordt gehouden. Volgens de verhalen schijnt het een zwakke afschaduwing te zijn van de San Fermines met zijn stierenloop in Pamplona, maar dat zullen we niet meemaken, want morgen hopen we hier al weer ver vandaan te zijn.
Als we met zijn vieren kort na Sahagún langs de grote weg lopen, stopt opeens een auto met een Italiaans nummerbord vlak bij ons. Er stapt een man uit met een fles wijn in zijn hand en komt op ons af. Hij heeft ons als pelgrims herkend en wil ons een fles met wijn uit zijn eigen woonplaats geven, met het verzoek om voor hem en zijn gezin te bidden in Santiago. Zoiets kun je alleen maar op de camino meemaken, een Italiaan, die op een Spaanse weg aan een Australiër, een Nederlander, een Canadese en een Noorse een fles wijn geeft, als zij voor hem willen bidden. Maar ook het tegendeel van wat onze nationale filosoof zegt is waar: "Elk voordeel heb zijn nadeel!" Het betekent wel weer extra gewicht in de bagage. Voorlopig neemt Bob dit voor zijn rekening en vanmiddag zal ik de fles van hem overnemen. Vanavond zullen we hem gezamenlijk leegdrinken. Denken we!
Het begint inmiddels al vrij warm te worden en de temperatuur zal vandaag oplopen tot 36 graden. Van Sahagún tot Mansilla de las Mulas heeft de deelregering van Castilië -Léon enige jaren geleden voor de pelgrims een nieuw pad aangelegd, met daarlangs om de zoveel meter een boom om voor wat schaduw te zorgen in de middaghitte. De bomen zijn echter nog te klein om echt veel schaduw te geven. Ook zijn er op regelmatige afstanden picknickplaatsen aangelegd. Helaas (nog) zonder schaduw, zodat niemand midden op de dag op de gloeiend hete bankjes gaat zitten. Het pad loopt bovendien voor een groot deel langs een asfaltweg door een weinig inspirerend landschap. Voor mij is dit misschien wel het saaiste gedeelte van de hele camino. Aan het begin van dit gedeelte staat een kruis ter herinnering aan een Duitse pelgrims die hier door een verkeersongeluk om het leven is gekomen. Spontaan plukken we alle vier een bloem en leggen die bij het kruis, iets wat al meer pelgrims voor ons gedaan hebben, te oordelen naar het aantal bloemen dat er al ligt.
Als we kort na tweeën de refugio in El Burgo Ranero bereiken (die trouwens ook van adobe is gebouwd) blijken er nog slechts twee bedden beschikbaar te zijn. Carole en Asta zijn doodop en ook voor Bob en mij is verder lopen geen optie. Bob en ik besluiten daarom een taxi te nemen naar Mansilla de las Mulas, ongeveer twintig kilometer verderop en van daaruit morgen naar Léon te lopen. Wij denken er geen moment over om morgen terug te gaan naar El Burgo Ranero om alsnog de overgeslagen kilometers te lopen. Zo interessant is dit stuk niet en we gaan er maar vanuit dat we deze twintig kilometer wegens overmacht cadeau krijgen van Sint Jacobus. De vrouwen zullen hier overnachten en willen morgen ook naar Léon gaan. De plaatselijke winkelier is zo vriendelijk een taxi voor ons te bellen, die ons na ongeveer een half uur ophaalt. De afstand waar we morgen een hele ochtend over gedaan zouden hebben wordt via de splinternieuwe snelweg binnen een kwartier afgelegd en de chauffeur zet ons keurig voor de refugio af. Helaas, ook hier blijken de pelgrims al tot op de gangen te liggen en er zit voor ons niets anders op dan een hostal te zoeken. Direct achter de refugio aan de hoofdstraat vinden we voor € 16, - de man een tweepersoonskamer in restaurant annex pension Las Delicias.
Mansilla is een niet onaantrekkelijk stadje dat nog wordt omringd door de restanten van een middeleeuwse stadsmuur. Het geeft nogal de indruk van vergane glorie en ligt kennelijk net te ver van Léon om een bloeiende forensengemeente te kunnen worden. Als Bob en ik in het straatje waar de refugio ligt een pilsje pakken komt de een na de andere (Franse) kennis langs. Met een Franse kennis van Bob spreken we af vanavond met zijn drieën in het restaurant van onze hostal te eten. Het eten laat hier niets te wensen over alleen het slapen lukt niet best. Het is te warm om met de ramen dicht te slapen en doe je ze open, dan lijkt het alsof het vrachtverkeer in de hoofdstraat door onze kamer dendert. De fles wijn moeten we ook morgen nog met ons mee blijven sjouwen.
Een stad vol kunstschatten
Ook vandaag zijn Bob en ik al om zes uur weg, uiteraard zonder ontbijt. Het stuk naar Léon, de een na grootste stad op de camino, is opnieuw weinig inspirerend. Veel rommelige nieuwbouw en veel industrie. Naarmate we Léon naderen wordt het landschap heuvelachtiger en volgen de dorpen elkaar dichter op. Helaas is er nergens een bar te bekennen die al open is. Achter ons loopt een meisjesachtige Spaanse vrouw, die er nogal hippieachtig uitziet. Als de zon opkomt, maakt ze halt en als een echte sjamaan (of moderne heks) begroet ze met rituele gebaren de opkomende zon. Overigens is Isabel, zoals deze excentrieke dame blijkt te heten, na Juan en de Madrileense meisjes uit Nájera een van de eerste Spanjaarden, met wie ik wat meer contact krijg. Weliswaar spreekt ze geen woord over de grens, maar ze spreekt langzaam en duidelijk waardoor we elkaar toch vrij goed kunnen begrijpen. Zijn het tot Léon vooral de buitenlanders die de meerderheid van de pelgrims uitmaken, na Léon wordt het percentage Spanjaarden steeds hoger. Ook Italianen ga je steeds vaker zien.
Al gauw zien de we de stad en de kathedraal al liggen, maar om er te komen moet je eerst een aantal grote wegen passeren. Vooral het stuk over de berm van een snelweg is niet bepaald aangenaam. Als we eindelijk in de buitenwijken van de stad zijn, moet er echt even gerust worden op de bankjes van een bushalte. Als we weer op weg zijn, ontdek ik tot mijn schrik dat ik mijn stok bij de halte heb laten liggen. Dat betekent bijna een kilometer teruglopen in de hoop dat hij er nog staat. Met Bob spreek ik af dat we elkaar weer bij het Benedictinessenklooster, waar we onderdak hopen te vinden, terug zullen zien. Gelukkig is mijn stok er nog, maar als bijna tegelijkertijd de bus naar het centrum aan komt rijden wordt de verleiding te sterk en leg ik de laatste drie kilometer naar de stad per openbaar vervoer af. Helaas heb ik geen gepast geld en de chauffeur weigert te wisselen, maar een jonge zakenman, strak in het pak met een attachékoffer, is zo aardig het kaartje voor een vermoeide pelgrim te betalen.
Zo word ik keurig midden in het centrum van de stad afgezet. Ik snak nu echt naar een bak koffie en voordat ik naar het klooster ga strijk ik neer op een terras voor een cafe con leche met een croissant. Tot mijn verrassing komen al gauw Asta en Carole langslopen. Zij zijn van de refugio in El Burgo Ranero linea recta naar het plaatselijke stationnetje gegaan en hebben daar de trein naar Léon genomen. Vooral Asta heeft een flink aantal blaren en wil vandaag liever niet lopen. Samen gaan we op zoek naar het Benedictinessenklooster, dat midden in het middeleeuwse stadsgedeelte ligt en een gastenverblijf voor pelgrims heeft. Léon heeft ook een gewone refugio, maar die ligt ver buiten het centrum zodat het klooster meer in trek is. Om kwart voor elf zit er al een flinke rij te wachten. Bob is er ook al, evenals al mijn Franse vrienden en kennissen. Om elf uur worden we toegelaten tot de binnenplaats om ons in te schrijven onder leiding van een jonge Duitse hospitalera. De accommodatie is Spartaans, maar goed genoeg voor het doel. Voor het eerst worden hier de schaapjes en de bokjes gescheiden en is er een aparte mannen- en een vrouwenslaapzaal.
Na ons even opgefrist te hebben gaan we met zijn vieren de stad in maar al gauw splitsen we ons op. De dames willen wat boodschappen doen en een e-mail naar huis sturen en Bob en ik willen gewoon wat rondlopen en een kijkje nemen in de kathedraal. Deze is kleiner dan Burgos, maar zeker zo indrukwekkend. Het koor en het schip zijn hier niet zoals elders in Spanje gescheiden door een hek, zodat dit hier een van de weinige kathedralen is waar je alles in een keer kunt overzien. Ook deze kerk is rijk aan kunstschatten, maar het allermooist zijn hier de gebrandschilderde ramen. Velen dateren nog uit de middeleeuwen, zodat Léon met recht wel eens het Chartres van Spanje wordt genoemd. Net als in Frómista maakt de kerk nu ik hier als pelgrim kom een nog veel overweldigende indruk op me dan de eerste keer. Opnieuw krijg ik een brok in mijn keel en ik moet echt even tegen mijn tranen vechten. Bob, die in eigen land niet gewend is aan zoveel eeuwen bouwhistorie is misschien nog wel meer onder de indruk dan ik. Hoewel ik dat tot aan mijn pelgrimstocht eigenlijk nooit deed, is het voor mij nu niet ongewoon om te gaan bidden als ik een kerk binnenkom die veel indruk op me maakt.
Allebei besluiten we na de siësta hier nog een keer terug te komen. Op de terugweg naar het klooster zwerf ik nog wat rond door de middeleeuwse wijk rond de Plaza Mayor. Na tijden van verval wordt deze buurt nu gerehabiliteerd. Een paar straten zijn al klaar en vormen een aaneenschakeling van restaurantjes en barretjes. De Plaza Mayor was de vorige keer dat ik hier was opgebroken wegens de aanleg van een parkeergarage. Inmiddels is het plein weer toegankelijk. Veel panden zijn al opgeknapt maar aan een kant zijn alleen lege gevels te zien. Het is de bedoeling dat hierachter binnenkort totaal nieuwe gebouwen worden opgetrokken. Na een pilsje met wat hartigs erbij wordt het tijd voor de siësta.
Na de siësta wordt de stad verder verkend. Tijdens mijn vorige reis had ik wel een bezoek gebracht aan het Pantheon de los Reyes (pantheon van de koningen) in de romaanse kloosterkerk van de heilige Isodorus van Sevilla, maar niet de gelegenheid gehad het bijbehorende museum van middeleeuwse kunst te bezoeken. Dit verzuim kan ik nu inhalen. Het pantheon is wereldberoemd om de 11e eeuwse plafondschilderingen. Met name het gedeelte van de verkondiging van Jezus geboorte is fantastisch goed bewaard gebleven en ik kan goed begrijpen, waarom dit wel eens de Sixtijnse kapel van de romaanse schilderkunst wordt genoemd. In deze kapel zijn verder een aantal sobere sarcofagen te bewonderen van regionale koningen uit de negende en tiende eeuw. Ook het bijbehorende museum dat alleen onder de leiding van een gids bezocht kan worden blijkt echt de moeite waard, vooral vanwege de prachtige edelsmeedkunst en geïllustreerde handschriften. Na een tweede bezoek aan de kathedraal, waar ik opnieuw flink wat tijd doorbreng, moeten er nog wat boodschappen gedaan worden voor morgenochtend, want anders is ook dan een ontbijt er niet bij. Het kost net als soms in Nederland wat moeite om in het centrum van een grote stad een supermercado te vinden, maar met wat navragen vind ik er toch er een net iets buiten het centrum. Bij het verlaten van de winkel blijkt dat er inmiddels en forse wind is opgestoken en de lucht ziet er dreigend uit. Ik maak dat ik in het klooster kom, maar de neerslag blijft vandaag beperkt tot af en toe enkele druppels.
Vanavond gaan we bijna allemaal naar de completen in de kloosterkerk, die wordt bekroond door een torentje met tenminste vijf ooievaarsnesten erop. In afwachting daarvan zitten we met elkaar onder een afdak op de binnenplaats. Eindelijk hebben we nu ook de gelegenheid de Italiaanse fles wijn samen op te drinken. Het blijkt een zoete mousserende witte wijn te zijn van een goede kwaliteit. Omdat ik mijn slippers aanheb, kijken sommige pelgrims met de voeten vol pleisters jaloers naar mijn blaarloze voeten. De hospitalera heeft mijn voeten echter ook gezien, en dus ook de dikke eeltlaag onder mijn voeten en de vele littekens op mijn hielen. Om tien uur komt de gastenzuster ons halen voor de completen. De kloosterkerk zit aardig vol en de moeder overste (die jonger blijkt dan de meeste nonnen) doet haar best om ook voor niet Spanjaarden zo verstaanbaar mogelijk te spreken. Na de pelgrimszegen is het al gauw bedtijd. Het is echter behoorlijk warm op de slaapzaal, waardoor het vrij lang duurt voordat ik in slaap kan komen.
Langs de grote weg
Om de circa vijftig kilometer naar Astorga af te leggen heb je de keus uit drie dorpen waar je kunt overnacht. We besluiten voor San Martin del Camino te kiezen omdat die het meest op de helft van het traject ligt. De refugio daar is nog maar pas geopend en staat nog niet in de meeste gidsen, daarom staat onderweg op verschillende muren gekalkt, dat je ook in San Martin hier kunt overnachten. Asta heeft nog teveel last van haar blaren en ook Bob heeft sinds gisteren problemen met zijn voeten. Zij besluiten vandaag dan ook maar met de bus te gaan, zodat ik alleen met Carole overblijf. Ook Anders loopt de eerste kilometers nog met ons mee, maar is op den duur toch te snel voor ons.
Omdat ik al eerder in Léon ben geweest weet ik een kortere weg naar de rand van de stad dan de gids aangeeft. Weliswaar kom je dan niet langs alle bezienswaardigheden van de stad, maar die hebben we gisteren immers al gezien. Bij het hostal de San Marcos komen we weer op de route. Deze voormalige pelgrimsherberg is nu een van de mooiste hotels van Spanje. De gevel is rijk versierd in Spaanse renaissancestijl, die de Spanjaarden plateresco noemen, omdat de ornamenten op de gevel met enige fantasie doen denken aan de versieringen op een zilveren schaal. Net als bij Burgos valt het traject om de stad uit te komen niet mee, eindeloze voorsteden langs een drukke weg. Het enige opmerkelijke dat we de eerste kilometers tegenkomen zijn grotwoningen of -schuren, heuveltjes, met daarin een ronde deur. Het lijken net de hobbithuizen uit de film Lord of the Rings. Maar na El Virgen del Camino, waar we tegenover de moderne bedevaartskerk ons ontbijt nuttigen, wordt de bebouwing toch wat schaarser. Nog altijd zijn alle torens bedekt met ooievaarsnesten en meer dan eens zitten er wel een stuk of vijf ooievaarfamilies op één toren. Voor de rest biedt dit traject weinig opzienbarends, ook al omdat je voortdurend langs de grote weg loopt. Ook hier weer op elke toren verschillende ooievaarsnesten.
Na een korte onderbreking in een chauffeurscafé vlak voor Villadangos de Paramó, zijn Carole en ik al om half een in San Martin. We hebben de 27 kilometer in zes uur afgelegd, niet gek! De refugio is ondergebracht in een gebouw aan de voet van de lokale watertoren. Er is maar één grote slaapzaal, maar die is heerlijk koel. Dat komt mooi uit want hoewel het vandaag vaak bewolkt is geven de wolken niet veel koelte. Ook de keuken en het sanitair zijn hier prima. Sint Jacobus blijkt me ook vandaag weer goed gezind. Vanochtend heb ik namelijk de zeem, die ik de afgelopen weken als handdoek heb gebruikt in Léon laten liggen, en uitgerekend deze refugio verkoopt handdoeken, iets wat ik nog niet ergens anders had gezien! We treffen hier alleen Asta aan, die verbaasd is dat we er nu al zijn. Bob blijkt de voorkeur te hebben gegeven aan de volgende refugio in Hospital de Órbigo. Hij zag namelijk water lekken uit de top van de watertoren en kreeg erbij het gevoel dat de toren elk ogenblik op de refugio zou kunnen storten. Onzin natuurlijk, maar omdat hij zeker wist daardoor geen ogenblik rustig te kunnen slapen, besloot hij toch een deurtje verder te gaan. Ik versta het eerst maar half en schrik behoorlijk, want ik begrijp hierdoor dat Bob in het ziekenhuis is beland. Dat valt dus mee. Voor morgen heeft hij met Asta afgesproken bij de brug van Hospital de Órbigo op ons te wachten.
Ook deze refugio heeft een grote tuin. Dat deze aan een drukke weg ligt mag de pret niet drukken. We kunnen lekker buiten zitten in de schaduw en ik kan mijn smerige spullen weer eens een flinke wasbeurt geven. Zelfs mijn vreemdelingenlegioenpet neem ik vandaag mee, want die ruikt ook niet al te fris meer na al die weken intensief gebruik. Carole heeft beloofd vanavond voor ons te koken. Het wordt een salade op basis van sla, kikkererwten tomaten en asperges. Het dorp blijkt twee winkels rijk, een bakkerij en een kleine supermercado. Samen gaan we eerst naar de supermarkt. Daar is net de dochter van het echtpaar op bezoek met een kleindochter van ongeveer een jaar oud. Asta en Carole blijken bij de peuter in de smaak te vallen waardoor ineens een heel leuk contact ontstaat tussen de trotse grootouders en de drie pelgrims. Ik heb het weer even druk met tolken, maar gelukkig heeft Carole, als lerares Frans ook een goed ontwikkeld taalgevoel, zodat we elkaar vrij goed begrijpen. De tomaten en sla in de schappen zijn inmiddels uitverkocht, maar voor ons wordt alles wat we nodig hebben uit de moestuin gehaald. Verser kan het niet! We krijgen bovendien uitgebreid advies over de wijn, die we bij de maaltijd willen drinken. Het blijkt inderdaad een van de beste wijnen te zijn die we tijdens onze reis hebben gedronken. Net zo lekker als een goede rioja, maar wel een stuk goedkoper. Na ook nog de plaatselijke bakkerij te hebben bezocht voor een hoeveelheid brood voor vanavond en motgenochtend, gaat Carole aan de slag en het resultaat mag er wezen.
De brug van de ridder zonder vrees of blaam
Dankzij onze inkopen van gisteren kan ik vandaag net zo uitgebreid ontbijten als ik thuis gewend en voldaan ga ik vandaag op stap met beide dames. Asta's voeten zijn gelukkig voldoende hersteld, zodat ze ook weer met ons mee kan. Na ongeveer een uur bereiken we de brug bij Hospital de Órbigo, waar Bob ons al op staat te wachten. Deze middeleeuwse brug is de langste van de hele camino. Ook aan deze brug is weer een verhaal verbonden, dat bovendien waar gebeurd schijnt te zijn. In het jaar 1434 had ridder Suero de Quiñones uit Léon als hommage aan de dame waarop hij verliefd was, de gelofte afgelegd om dertig dagen lang alle ridders die hierlangs kwamen uit te dagen tot een gevecht. Degenen die hij in het stof deed bijten konden verder gaan naar Santiago maar moesten eer betuigen aan de dame die hij beminde. Hij vond daarbij negen medestanders en gauw ontstond er naast de plaats waar de ridder en zijn metgezellen hun tegenstanders uitdaagden een heel toernooiveld, met tribunes voor de toeschouwers en tenten voor de ridder en zijn gevolg. Na dertig dagen hield de ridder het voor gezien en trok verder naar Santiago en legde de keten die hij van zijn jonkvrouw had gekregen aan de voeten van Sint Jacobus. Hoe hij daar vervolgens werd ontvangen door de dame die hij beminde vermeldt de historie helaas niet. Sinds 2000 wordt als herinnering hieraan bij de brug ter wille van de toeristen regelmatig het toernooi nagespeeld. Een groot aantal bewoners van de stad doet hier, gehuld in middeleeuwse kledij aan mee. Bij de brug is het vroegere toernooiveld hiervoor opnieuw ingericht, te herkennen aan de vele vlaggen, die hier nog wapperen.
Hospital de Órbigo is trouwens een leuk stadje met een vrij gaaf historisch centrum. Ook de refugio waar Bob heeft gelogeerd is in een mooi oud pand gevestigd en Bob laat ons nog even de sfeervolle binnenplaats zien. Na een bak koffie zetten we er de sokken in richting Astorga. Gelukkig verlaat de camino na vele vrij saaie etappes eindelijk de grote weg. Ook het landschap wordt meteen een stuk aantrekkelijker en ook weer heuvelachtiger. De weg kronkelt door graanvelden en eikenbossen. Voor het eerst sinds lange tijd krijgen we ook weer een paar pittige zij het korte hellingen. Vlak voor Astorga moeten we een laatste heuvelrug oversteken. Bij een groot stenen kruis op de top heb je een prachtig overzicht over de stad met de daarachter gelegen bergen. Morgen wordt het weer echt menens!
Het duurt van hieruit nog zeker een uur voor we het centrum van Astorga hebben bereikt. Zelf was ik eigenlijk liever naar de refugio gegaan, die door een religieuze broederschap wordt beheerd, maar de anderen geven de voorkeur aan de gemeentelijke refugio. Die is ondergebracht in een voormalig kantoorgebouw aan de rand van de binnenstad. Die biedt alles wat nodig is, maar ik vind hem nogal kil en onpersoonlijk en ik mis vooral de ruime tuin van gisteren. Een en ander wordt wel goed gemaakt door een CD speler die geweldige gouwe ouwe hits speelt. In mijn stapelbed lig ik ontspannen naar Vangelis te luisteren. Mijn stemming is op dat moment wat dubbel. Mijn favoriete hits van thuis doen me toch wel verlangen naar vrouw en kinderen en ook heb ik mijn twijfels over de komende dagen. Het is de afgelopen dagen erg gezellig geweest met zijn vieren, maar ik heb wel onvoldoende gelegenheid gehad om alleen te zijn om na te kunnen denken en daar heb ik toch wel behoefte aan. Ik weet dan ook nog niet of ik wel samen met ons groepje verder wil lopen. Het wordt nog moeilijker als Asta me komt halen voor een uitgebreide lunch, waarvoor Bob en Carole erg hun best hebben gedaan, terwijl Asta en ik aan het douchen en uitrusten waren. Vooral de asperges en de sardines smaken uitstekend.
Na de siësta houden Bob en ik ons bezig met de gebruikelijke stadsbezichtigingen. Hoewel Astorga een heel oude stad is en nog steeds zijn Romeinse muren heeft behouden vind ik de binnenstad voor het grootste deel vrij sfeerloos. Er zijn echter twee bezienswaardigheden die je echt gezien moet hebben. Het eerste is de kathedraal, een geslaagde mengeling van gotische en renaissance elementen, met schitterende reliëfs in het kerkportaal en een prachtig hoogaltaar. De twee barokke torens zijn ook heel karakteristiek en doen erg denken aan de architectuur van de barokkerken in Latijns Amerika. Bob is weer zichtbaar onder de indruk van de vele eeuwen geschiedenis die hier op ons neerkijken. Ook ik vind de kerk beslist de moeite waard, maar ik ervaar hier niet de ontroering die ik wel in Frómista en Léon had. Over het nabijgelegen bisschopspaleis dat door Gaudí is gebouwd, verschillen Bob en ik van mening. Bob vindt maar nep-middeleeuwse disneyarchitectuur en het spreekt hem totaal niet aan. Ik ben het daar niet mee eens, al moet ik wel eerlijk toegeven dat Gaudí in zijn leven wel mooiere dingen heeft gebouwd. Aan een bezichtiging van het in het paleis gevestigde museum hebben we niet zoveel behoefte, in mijn geval omdat ik ook hier al eens eerder ben geweest. Het museum was best interessant en het was ook wel leuk om het gebouw van binnen te zien, maar ik hoef er nu geen tweede keer in.
Een ander pluspunt van deze stad is de gezellige Plaza Mayor met een mooi stadhuis. Het heeft een open toren met daarin een klok, waarop de beelden van een man en een vrouw in regionale klederdracht (Maragatos) de uren slaan. Hier is ook een internetcafé, zodat we allebei een mail naar huis sturen. Als we na afloop samen een pilsje pakken blijkt ook Bob mijn twijfels over ons groepje te delen. We zijn het erover eens dat we niet met zijn vieren bij elkaar moeten blijven, maar we moeten morgen maar eens zien hoe we dat regelen.
Langs het ijzeren kruis
Als we vertrekken hebben Bob en ik er nog geen vermoeden van dat we vandaag de langste etappe van de hele camino zullen lopen. Vooralsnog gaan we vandaag nog met zijn vieren weg. Vrijwel meteen nadat we Astorga uit zijn wordt het landschap al aantrekkelijk. We lopen door lieflijke groene heuvels en de bergketens ten noorden en ten westen van ons komen steeds dichter bij. Boven de bergen in het noorden onweert het maar waar wij lopen blijft het gelukkig droog. We hebben voor vandaag nog geen concrete afspraken gemaakt. We willen in ieder geval naar Rabanal del Camino, ongeveer 20 kilometer verder, aan de voet van de pas die over de Montes de Léon en langs het Cruz de Ferro voert. Onderweg stoppen we twee keer om gezamenlijk koffie te drinken. De eerste keer in Santa Catalina de Somoza, een schilderachtig dorpje, geheel in de stijl van de streek van roodachtige steen gebouwd. Ook dit dorp lijkt duidelijk te hebben geprofiteerd van de herleving van de pelgrimsroute. De tweede bar in El Ganso is ondergebracht in een schuur en heet de Cowboy Bar. Hij is dus ook helemaal in Wild Weststijl ingericht en de muziek hier is uiteraard ook country and western.
Kort voor Rabanal del Camino geven Asta en Carole te kennen een pauze te willen. Bob en ik voelen daar niets voor zo kort na de rustpauze in de cowboytent. Daarmee is definitief het moment gekomen dat we niet verder als groep samenlopen. Bob en ik lopen verder naar Rabanal en de dames blijven voorlopig achter. Als Bob en ik kort daarop Rabanal bereiken is het nog maar half twaalf en het is schitterend wandelweer, zonnig, maar niet te warm. Het zou jammer zijn niet van dit mooie weer te profiteren door nu een van de mooiste trajecten van de hele camino te lopen. Rabanal is een aantrekkelijk plaatsje dat sinds de wederopleving van de camino een ware wedergeboorte heeft ondergaan. Er zijn zelfs drie (kleine) refugio's die er allemaal gezellig uitzien. Maar we willen eigenlijk allebei verder, in ieder geval naar Manjarin, net over de top. In het dorp is bar annex een winkeltje dat zelfs op deze zondagmorgen open is. We zorgen dus dat we voldoende proviand hebben om de rest van de dag door te komen en gaan vrijwel meteen verder, in de verwachting dat Asta en Carole hier vandaag wel zullen blijven.
Kort na Rabanal begint de weg pas echt te klimmen door de bloeiende heide en de vergezichten worden steeds mooier. Na ongeveer anderhalf uur bereiken we het dorp Foncebadon net onder de top, waar Shirley MacLaine zo verschrikkelijk bang was voor loslopende honden. Vroeger was dit een belangrijke etappeplaats maar nu is het dorp vrijwel geheel verlaten en vrijwel alle huizen en de kerk zijn tot ruïnes vervallen. Een pand is al wel gerestaureerd en er is een gezellige bar in gevestigd. Met behulp van de meest uiteenlopende attributen heeft men geprobeerd er een Oud-Keltisch sfeertje te creëren. Het lijkt wel of ze hier de fee Morgane als binnenhuisarchitecte hebben aangetrokken. De bovenkanten van de ruwe stenen van de muur zijn overal bedekt met muntjes uit allerlei landen in de wereld. Dit zou volgens de kastelein geluk brengen. Een en ander doet wat geforceerd aan maar de sfeer die hier hangt is fantastisch en de (uiteraard Keltische) muziek die ze er draaien is geweldig. Of de muziek me inspiratie heeft gegeven of dat ik gedragen word door de Heilige Jacobus weet ik niet, maar na ons oponthoud in dit herstellingsoord ga ik als een speer naar boven, zelfs veel sneller dan Bob, die toch de beste klimmer van ons tweeën is. Vlak voor de top haal ik Marie Madeleine en Odile in, die vandaag kennelijk ook geweldig in vorm zijn.
De pas is 1504 meter hoog en daarmee het hoogste punt van de hele camino. Daarom staat bij de top als bekroning van een reusachtige hoop stenen een boomstam van vijf meter hoog, waarop een ijzeren kruis is bevestigd. Conform de traditie nemen veel pelgrims een steen(tje) van huis mee en gooien of leggen dat op deze hoop, als symbool van de last die ze met zich meedragen en waarvan ze zich door hun pelgrimstocht kunnen bevrijden. Ik heb er bij vertrek niet aan gedacht om een kiezelsteen uit mijn tuin mee te nemen, daarom heb ik in het dal beneden een steen opgeraapt en die mee naar boven genomen om hem hier op de stapel te gooien. Niet dat ik effect verwacht van een dergelijke magische handeling, maar ik houd er wel van om een traditie van eeuwen voort te zetten. Marie Madeleine en Odile leggen de steen die ze van huis uit hebben meegenomen heel voorzichtig op de stapel neer.
Onder aan de steenhoop staat een eenzame auto met caravan langs de weg. George, de eigenaar is een Engelsman, die ooit zelf de camino heeft gelopen en nu na zijn pensioen enkele maanden per jaar met zijn caravan langs de camino trekt om pelgrims bij te staan. Voor zijn diensten vraagt hij een vrijwillige bijdrage om zijn werk voort te kunnen zetten. Veel hulp hebben we op dit moment niet nodig, maar de koffie die we alle vier van hem krijgen wordt zeer op prijs gesteld. Hij vertelt dat het niet zozeer in de bergen is waar hij de meeste pelgrims met problemen aantreft, maar op de meseta. Het gebeurt daar maar al te vaak, dat hij pelgrims aantreft die niet meer verder kunnen omdat ze bevangen zijn door de hitte. Hij geeft ze dan te drinken en brengt ze naar de dichtstbijzijnde refugio, waar ze indien nodig medische hulp kunnen krijgen.
Tot dusver is het gelukkig rustig geweest. Behalve George en wij vieren, zijn er hier slechts een in gebed verzonken oude man bij een kapel langs de weg en een paar autotoeristen die zich onopvallend gedragen. Bob en ik kunnen dan ook rustig van elkaar een foto nemen terwijl we poseren bij de stam met het kruis, als bewijs dat we dit alvast gehaald hebben. Als we echter op het punt staan te vertrekken komt er een hele touringcar met 'pilgrimwatchers' aanzetten. Ze krioelen meteen met zijn allen over de steenhoop. Het sein voor ons om te maken dat we weg komen. Later vertelt een Deense medepelgrim ons dat hij eerder deze dag constant omringd was door toeristen en daarom maar gauw balend is weggegaan. Wat dat betreft hebben wij echt geluk gehad.
Een dik half uur later bereiken we het voormalige dorp Manjarin, dat eveneens tot een ruïne is vervallen. Het enige gebouw waar leven te bespeuren is, is de refugio van Tomás, de schilderachtigste refugio van de hele camino met een even schilderachtige hospitalero. Tomás is een voormalige zakenman uit Madrid. Na het lopen van de camino besloot hij zijn oude leven vaarwel te zeggen en zijn leven in dienst van de pelgrims te stellen. Hij zei zijn baan en zijn gezin, dat hem hierin niet kon volgen, gedag en begon hier hoog in de bergen een leven als kluizenaar. Hij knapte een vervallen schuur provisorisch op en maakte er allerlei aanbouwsels aan en richtte het in als refugio. Het geheel houdt voor mij het midden tussen de villa van Pippi Langkous en een gestrand piratenschip. Tomás, die met zijn lange haar en baard zo mee had kunnen spelen in 'Jesus Christ Superstar' kookt zelf voor zijn gasten, maar sanitaire voorzieningen zijn er nauwelijks en het is er ook niet echt schoon. Aangezien mijn ingewanden vandaag wat onrustig zijn voel ik er weinig voor om hier te blijven en ook Bob lijkt het niet erg te zien zitten. Wel drinken we hier nog wat, maken een praatje met deze en gene en halen bij Tomás nog een stempel in ons pelgrimspaspoort. Odile en Marie Madeleine zijn echt te moe om verder te gaan en besluiten om hier te blijven. De dag daarop vertelt Marie Madeleine me dat ze redelijk geslapen hebben, maar dat ze de volgende dag voortdurend de neiging hadden te inspecteren of ze hier geen ongedierte had opgelopen. Ook Asta en Carole blijken later tot hier te zijn doorgelopen en de overnachting was, in de woorden van Asta: "quite an experience"
Voor Bob en ik komen er dus nog zeven kilometer bij vandaag als we beginnen aan de afdaling naar de vlakte van de Bierzo. De uitzichten blijven schitterend en het licht is ook nog gunstig zodat ik de ene foto na de andere maak. Overal zijn de bergen bedekt met heide en overal zie ik de gele bloemen van de brem. We moeten een poos langs de weg lopen, die met flinke bochten naar beneden loopt, maar veel verkeer is er nooit op deze bergweg. Kort voor El Acebo, moeten we een zijpad in dat over de kam van een bergrug loopt. Je hebt hier een geweldig uitzicht naar alle kanten en voor mijn gevoel kijk je wel honderd kilometers ver weg. Aan het einde van de bergkam ligt dan eindelijk opeens El Acebo aan onze voeten en langs een steile afdaling over een leisteenhelling, die na een regenbui flink glibberig moet zijn, bereiken we ons einddoel voor vandaag. El Acebo is een schilderachtig bergdorp. Het bestaat voornamelijk uit één hoofdstraat met ver overhangende balkons aan de huizen. Waren in Castilië tot dusver, zoals in het grootste deel van Spanje, alle huizen bedekt met rode dakpannen, hier zijn alle daken bedekt met leien.
De plaatselijke refugio telt twintig bedden. Er zijn ook nog twee dependances, maar er zijn hier nog wel twee bedden vrij. We belanden naast twee andere Australiërs, Max en Sue van Helden (inderdaad, Nederlandse voorouders!) uit Perth. De herberg ligt achter een restaurant, wat vanzelfsprekend betekent dat er geen kookgelegenheid is. Maar we waren toch al niet van plan zelf te koken. De was kan worden gedroogd in de tuin achter de refugio, waar je een werkelijk schitterend uitzicht op de omringende bergen. Lang kunnen we er echter niet van genieten, want aan het einde van de middag komt er een flinke regenbui. Als een haas wordt al het uitgehangen wasgoed binnengehaald. Gelukkig duurt de regen niet lang, zodat we onze spullen toch 's avonds nog droog krijgen. Alleen mijn sokken zijn nog wat vochtig, maar door ze nu een uurtje aan te trekken terwijl ik op slippers loop worden ze toch droog genoeg om er morgen blaarloos op te kunnen lopen.
Een stad met twee gezichten
Na de mega-etappe van gisteren doen we het vandaag maar even wat rustiger aan. Om te beginnen 'slapen we uit' en gaan pas om kwart over zeven weg, na een uitgebreid ontbijt in het restaurant. Na het dorp moeten we nog een tijdje de grote weg volgen, maar daarna gaan we al gauw een zijpad in dat steil afdaalt naar Molinaseca. Het is een behoorlijk zwaar traject, waar we zeker anderhalf uur over doen en vooral Bob heeft het er vandaag moeilijk mee na de inspanningen van gisteren. Het laatste stuk besluit hij dan ook over de grote weg te gaan terwijl ik het pad verder volg. Het blijkt absoluut niets uit te maken, want we komen allebei precies tegelijk aan bij de brug van Molinaseca, een door de Spaanse monumentenzorgers piekfijn opgeknapt stadje.
Na een uitgebreid bezoek aan een herstellingsoord, volgen we verder voor een groot deel de provinciale weg naar Ponferrada. Ook de laatste kilometers neemt Bob de weg en kies ik voor de route van de camino. We komen daardoor Ponferrada van verschillende kanten binnen. De refugio is net buiten het centrum en is ondergebracht een nieuw gebouw vlak naast een oud romaans kerkje. Als ik daar arriveer heeft Bob al ingecheckt en we belanden elk in een andere vierpersoons kamer. We worden door de hospitalero ontvangen met limonade en biscuitjes. De refugio ziet er prima uit en is een van de beste van de hele camino. In de voorhof is een vijver aangelegd met een fonteintje, die dan ook meteen het ontmoetingspunt is van alle pelgrims die hier logeren. Bij de vijver zijn twee kunstenaars, een man en een vrouw, bezig een grote houtsculptuur te maken. Een stam van een kastanjeboom wordt bewerkt tot een soort totempaal met allemaal afbeeldingen die iets met de camino te maken hebben. Ze zijn al een maand bezig en hopen op 25 juli, de naamdag van de Heilige Jacobus het beeld gereed te hebben, zodat het dan plechtig naast de refugio kan worden geplaatst.
Als we de stad gaan verkennen blijkt Ponferrada twee gezichten te hebben. Het is een vrij grote mijnbouw- en industriestad met een klein historisch centrum. De grote trekpleister is het enorme tempelierskasteel aan de rand van het centrum. Het is een van de grootste middeleeuwse kastelen van Spanje en in ieder geval de buitenkant is prima bewaard gebleven en het slot ziet er indrukwekkend uit met zijn gave torens en kantelen. Helaas is het maandag, dus museumsluitingsdag en kunnen we niet binnen een kijkje nemen. Daarnaast heeft de stad nog twee gezellige pleinen met een leuk poortje. Kennelijk gaat het deze stad de laatste tijd vrij goed, want de hele binnenstad krijgt een opknapbeurt en ook proberen verschillende prestigieuze nieuwbouwprojecten de directe omgeving van het centrum een wat aantrekkelijker aanzien te geven. Bij het VVV kantoor, waar we een plattegrond van de stad halen, krijgen we van het vriendelijke meisje aan de balie de gelegenheid om een e-mail naar huis te sturen. Ook wordt er nog een bezoek gebracht aan het postkantoor, waar Bob er eindelijk in slaagt postzegels kan kopen om al zijn ansichtkaarten te versturen. Het is moeilijk te vinden, dus mijn kennis van het Spaans komt vandaag weer goed van pas.
Bij terugkomst in de refugio blijken ook Asta en Carole hier te zijn gearriveerd, die dus in Manjarin hebben overnacht en vanochtend het Cruz de Ferro hebben gepasseerd. Bob en ik zien hier trouwens allebei veel oude bekenden weer. Vooral het weerzien met Claudia, die haar achterstand ten opzichte van mij heeft ingelopen, doet me veel plezier. De opmerkelijkste nieuwkomers zijn vandaag echter een Engels gezin, man vrouw en vijf kinderen in de leeftijd van zes tot twaalf jaar, waarvan een met het syndroom van Down. De man vertelt dat ze elke dag 10 à 15 kilometer lopen om het voor de kinderen niet al te zwaar te maken. Vanaf Roncesvalles zijn ze nu twee maanden onderweg. Met de scholen van hun kinderen schijnen de ouders geen problemen te hebben gehad en ik vermoed dat ze deze maanden hun kinderen zelf zoveel mogelijk bijspijkeren. In ieder geval is het wel een enorme ervaring voor ze! Ze zijn in ieder geval de bezienswaardigheid van de refugio en vooral de Spanjaarden en Italianen zijn diep onder de indruk. De kinderen vermaken zich ondertussen prima bij de fontein. Een aangename plaats om te vertoeven, want het is inmiddels al weer ver boven de dertig graden. Ook vandaag dreigt verschillende malen een onweer, maar ook nu blijft het nog steeds droog.
Bob en ik hebben besloten vanavond samen spaghetti te koken en er een salade bij te maken. Het duurt enige tijd voordat we ergens buiten het centrum een supermarkt hebben gevonden, maar uiteindelijk lopen we bepakt en bezakt terug naar de refugio. Bob blijkt een ervaren en efficiënte kok en ik hoef me alleen maar te beperkten tot wat ondersteunende werkzaamheden en wat afwas. De keuken is behoorlijk vol, maar ook hier blijken weer de zegeningen van de verschillende etenstijden tussen Noord- en Zuid-Europeanen. Zo lopen we elkaar tenminste niet in de weg. Bovendien is deze keuken heel groot, zodat je nauwelijks merkt met hoeveel we eigenlijk zijn. Na het eten gaan we naar de pelgrimszegen in het romaanse kerkje naast de refugio. Het is onlangs gerestaureerd en in de koepel zijn moderne schilderingen aangebracht, die alle verband houden met dit deel van de camino. Ook deze bijeenkomst is weer heel indrukwekkend. Tot slot wordt het Onzevader in zes verschillende talen gebeden waaronder het (Zuid-)Nederlands. De teksten van de liturgie worden afwisselend in het Spaans, Frans, Duits en Italiaans gelezen. Na afloop krijgen we van de pastoor nog een toelichting op de schilderingen in de koepel. De pastoor heeft het hier duidelijk naar zijn zin en blijft nog lange tijd met de pelgrims en hospitalero's napraten.
Een kamertje voor snurkers
Na een eigengemaakt ontbijt gaan Bob en ik richting Villefranca del Bierzo. Het duurt vandaag een hele tijd voordat we Ponferrada uit kunnen komen. De buitenwijken van de stad zelf gaan nog wel, maar daarna volgt een naargeestig stuk door bergen mijnafval en rommelige industrie. Naarmate de bebouwing dunner wordt, wordt ook het landschap weer aantrekkelijker. De Bierzo is duidelijk een belangrijke fruit- en groentetuin voor Spanje. We zien vooral veel kersenboomgaarden Naarmate we verder lopen neemt het aantal wijngaarden weer gestaag toe. In Campoyarana, het laatste dorp van het stadsgewest, stoppen we voor een bak koffie, waarbij ook Carole en Asta aanschuiven, die op korte afstand achter ons lopen. Ging ik de afgelopen dagen als een trein, vandaag heb ik duidelijk mijn dag niet. Ik heb veel last van de onderkant van mijn rechtervoet en het kost me moeite de anderen bij te houden. Halverwege de etappe ben ik weer hard aan een pauze toe. Bij de refugio van Cacabelos houden we even halt en ik stel de anderen voor om vast vooruit te lopen, en af te spreken in Villefranca, maar die willen daar niet van horen en ze blijven toch bij mij in de buurt, voor geval er echt wat misgaat. Zo blijven we toch bij elkaar al hang ik bij elke klim (het aantal hellingen neemt na Cacabelos weer gestaag toe) aan het elastiek.
Met name vlak voor Villefranca moeten we nog even flik klimmen voordat het bergstadje aan onze voeten ligt. Meteen al loop je langs de gemeentelijke refugio, maar wij lopen een paar honderd meter verder naar de particuliere refugio, de oudste van de twee en met de meeste sfeer. Het is er op dit moment een rommeltje, want men is bezig met een grootscheepse verbouwing, maar desondanks is het er wel heel gezellig. Deze keer worden we verwelkomd met vrij kersen eten, die in deze omgeving op grote schaal worden geteeld. Langs een gammel trapje bereik je twee slaapzalen. De onderste is bestemd voor vijftig plussers en de bovenste voor de jongelui. Ik ben zo vrij me vandaag maar tot de ouwe heren te rekenen, want de onderste zaal heeft veel meer ruimte. Dat wil niet zeggen dat alle stapelbedden even toegankelijk zijn. Er is zelfs een bed van drie verdiepingen, waarvan de bovenste zo hoog is, dat die volgens mijn bovenbuurman bedoeld is voor brandweerlieden. Uniek is hier het aparte kamertje voor snurkers.
Villefranca is voor mij een liefde op het eerste gezicht. Direct al achter de refugio ligt de onopvallende romaanse kerk van Sint Jacobus. Wel opvallend is het mooiste portaal van de kerk aan de noordkant. Dit portaal heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de camino. Pelgrims die aan het eind van hun krachten waren, of zelfs stervende, waardoor ze onmogelijk Santiago konden halen, konden hier volledige kwijtschelding van schulden, straf of gelofte krijgen, die even zwaar woog als wanneer ze Santiago wel hadden gehaald. Dat Villefranca een belangrijk pelgrimsoord was, blijkt ook uit de vele kerken in dit stadje. Op weg naar het centrum, waar je via steile straatjes naar beneden naar toe moet, valt ook nog een vervallen kasteel te bewonderen. Aan de architectuur van de glazen gevels aan de huizen kun je merken dat Galicië niet ver meer is. De nauwe straatjes van de stad blijken toegang te geven tot een groot en gezellig plein. De terrasjes zijn druk bevolkt, maar als je de pelgrims wegdenkt, blijft er bijna niemand over. Het terras waar we neerstrijken blijkt ook paella's te serveren. Een welkome afwisseling na de soms toch wat eentonige pelgrimsmenu's. In het plaatselijke internetcafé blijken alle computers bezet te zijn door jongelui die spelletjes zitten te doen. De anderen willen per se een mail naar huis sturen en wachten geduldig in de rij, maar ik heb gisteren in Ponferrada ook al een mail gestuurd en geef er de voorkeur aan de stem van Annet in levende lijve te horen.
Omdat morgen, naar verluid, de zwaarste etappe van de hele camino wacht lig ik er vandaag vroeg in. Slapen zit er niet meteen in, want buiten is de hospitalero bezig met het bereiden van een soort toverdrank, op basis van fruit, koffiebonen en brandewijn, en daarbij wordt veel gepraat en gelachen, maar om elf uur ligt toch iedereen in bed. Omdat Villefranca al vrij hoog ligt is het hier niet al te warm en kan ik ongestoord slapen. Vannacht hoeft er niemand naar het snurkerskamertje te worden verbannen.
De laatste grote klim
Vandaag wacht de koninginnerit naar Alpe d'Huez, oftewel de tocht via steile hellingen langs en door de kloof van de Valcarce met aan het einde de zware klim naar O Cebreiro, op de kam van het Cantabrisch Gebergte. In totaal 29 kilometer. De refugio biedt de mogelijkheid om de rugzakken per auto naar O Cebreiro te vervoeren en mede gezien mijn problemen met de toch niet zo zware etappe van gisteren laat ik mij daartoe verleiden. Daarna staan we allemaal voor de keus gaan we bovenlangs of gewoon benedenlangs via de weg. Tot voor kort liep de camino door de kloof van de Valcarce over de smalle nationale weg, die levensgevaarlijk was vanwege het drukke vrachtverkeer en de geringe mogelijkheden die de klof bood om uit te wijken. Daarom is een nieuw traject gekozen dat bovenlangs gaat. Een schitterende route, maar je moet vrij steil omhoog en naar beneden en de route wordt afgeraden voor onervaren lopers. Inmiddels is door het in gebruik nemen van de snelweg door de kloof de oude weg onderlangs een stuk minder gevaarlijk geworden, maar nog steeds voert de officiële camino over de berghelling.
Bob voelt niets voor de weg bovenlangs, maar ondanks mijn problemen van gisteren wil ik het wel proberen. Bob loopt daarom vandaag met Neil, een Engelsman uit Jersey, en ik ga voor het eerst sinds de meseta weer echt alleen op pad. Zodra ik in Villefranca de rivier ben overgestoken begint al een supersteile klim over anderhalve kilometer. Toch valt het me niet tegen en als ik het eerste stuk eenmaal achter de rug heb is het goed te doen. De route bovenlangs is inderdaad schitterend en ik heb er geen moment spijt van dat ik voor de moeilijke variant gekozen heb. Achter me zie ik in het licht van de opkomende zon Villefranca liggen en je hebt ook een prachtig uitzicht op de onderliggende kloof. Van bovenaf is pas goed te zien hoe de aanleg van de snelweg heeft ingegrepen in het landschap. Mensen kunnen mooie dingen maken, maar als het al te grootschalig wordt brengt het vaak ook veel lelijkheid met zich mee. Grote kale plekken resteren tegen de berghellingen. Na verloop van tijd wordt de ochtendnevel in de kloof steeds dichter en op en gegeven moment loop ik echt boven de wolken in het dal. Als de weg eenmaal bovenaan de bergkam loopt, gaat de route door een prachtig bos met tamme kastanjes. De route naar beneden is misschien nog wel steiler dan die naar boven en in ieder geval langer. Ik ben weer heel erg blij met mijn bergstok, zodat ik vrij snel en zonder blessures kan afdalen.
In het dorp Trabadelo voert de weg verder door de kloof. Het eerste stuk is niet zo leuk omdat je constant onderlangs de snelweg moet lopen. Als de snelweg eenmaal naar rechts afbuigt keert de rust weer en voert de weg langs schilderachtige dorpjes in de steeds nauwer wordende kloof. Sommige van deze dorpen hebben een kleine refugio, maar de meeste pelgrims geven er de voorkeur aan van Villefranca in een keer door te lopen naar de top. In het laatste dorp verlaat de camino de inmiddels vrijwel verlaten provinciale weg en gaat de velden in. Al gauw beginnen nu de eerste hellingen. Het eerste uur gaat het nog vrij aardig. Maar halverwege krijg ik een enorme inzinking. Ik kom voor mijn gevoel nauwelijks meer vooruit en ik ben dan ook dolblij, dat ik op een gegeven moment Claudia (de eerste, uit Wenen) tegenkom, die daar zit uit te rusten. Samen gaan we verder naar boven in een iets kalmer tempo dan ik tot dusver gehanteerd heb. Ik heb gewoon iets te snel naar boven willen gaan. Ook nu is het nog flink zwaar, maar door de morele steun van Claudia en het iets lagere tempo gaat het klimmen nu een stuk beter. Als we bijna bij de top zijn passeren we de grenssteen tussen Castilië en Galicië. Weer een mijlpaal! Van hieruit staat om de vijfhonderd meter de resterende afstand naar Santiago aangegeven. Een heel bemoedigend of juist ontmoedigend gezicht, al naar gelang je stemming.
Volgens insiders zou je het Cantabrisch Gebergte moeten beklimmen en O Cebreiro moeten bereiken met nevelachtig weer, dat voor de juiste mysterieuze sfeer moet zorgen en de pelgrim meer ontvankelijk moet maken voor het hogere. Vandaag niets van dit alles. Het is vrijwel wolkeloos en de droge lucht maakt de contouren van het omringende landschap messcherp zodat je tot tientallen kilometers in de omtrek kunt kijken. Kennelijk hebben wij onze portie mist en regen al in de Pyreneeën gehad.
Als we bovenaan de helling zijn lopen we langs een muur en van het ene moment op het andere staan we midden in O Cebreiro. Het slechts kleine dorp is gebouwd van grijze graniet rond een kerkje uit de negende eeuw. Hier zijn nog enkele traditionele Keltische ronde huisjes bewaard gebleven, die inmiddels minutieus zijn gerestaureerd. Het is hier prachtig, maar door het heldere weer doet het mij allemaal iets te opgepoetst aan, en een vergelijking met het Drentse Orvelte dringt zich op. Ook hier veel souvenirwinkels en restaurants, maar het kopen van spullen voor een fatsoenlijk ontbijt is een bijna onmogelijke opgave. Dat neemt niet weg dat het dorp zeer de moeite waard is. Het kerkje is bijzonder mooi. In een vitrine staat onder meer een gouden kelk met pateen. Daarmee wordt de pelgrim herinnerd aan het wonder dat zich hier in de middeleeuwen heeft afgespeeld. Een pastoor moest aan het einde van een donkere winterdag de mis opdragen, maar had geen zin en was liever in zijn bed blijven liggen. Toen er ondanks het slechte weer toch een boer naar de kerk was gekomen om de mis bij te wonen, zat hij er toch aan vast en hij had dus flink de smoor in. Terwijl hij met frisse tegenzin de mis opdroeg veranderde brood en wijn ineens echt in vlees en bloed. De lamlendige pastoor was meteen bekeerd en was voortaan een van de meest plichtsgetrouwe geestelijken langs de hele camino. Sindsdien worden deze kelk en pateen in Galicië zeer geëerd en ze hebben zelfs een plaats gekregen op de regionale vlag. Volgens sommigen zou dit zelfs de heilige graal zijn, maar die theorie vindt, zelfs in Spanje, weinig aanhang.
Net enkele meters buiten het dorp ligt een grote een vrij nieuwe refugio. Het is inmiddels een uur of drie en ik hoop nog een slaapplaats te kunnen vinden. De grote slaapzaal is al vol, maar als ik arriveer wordt net de tweede slaapzaal op de bovenverdieping geopend en ik krijg een riante plaats in een gewoon bed, zonder bovenbuurman of -vrouw met genoeg ruimte voor de bagage. Ook het water van de douche is nog warm. Daarna loopt de refugio echter snel vol. Vrijwel alle pelgrims uit de verschillende refugio's beneden in het dal zoeken hier onderdak en daarvoor zijn echt te weinig bedden. Als Bob, Asta en Carole rond een uur of vier arriveren zijn er alleen nog maar slaapplaatsen op de grond. Omdat Asta geen matras bij zich heeft mag ze de mijne lenen. Het is hier net Alpe 'd Huez. Nadat de eersten zijn gearriveerd is het wachten wie er op tijd binnenkomt. Degene die te laat is wordt weliswaar niet uit het klassement geschrapt, maar moet wel op de grond slapen.
Door het prachtige weer blijf ik lang met de andere pelgrims op de terrasjes van het dorp hangen en ik maak kennis met weer een heleboel nieuwe reisgezellen. Ik blijf zelfs te lang hangen waardoor ik veel te laat ben voor de pelgrimszegen. Dat spijt me toch wel, want dat had me juist op deze plaats een hele belevenis geleken. Daar staat weer een van de gezelligste maaltijden van de hele camino tegenover. Ons vaste clubje van vier wordt vanavond aangevuld met een aantal jongere en oudere pelgrims en aan de maaltijd zit ik tussen Neil, de twee Amerikaanse studenten David en Javod (van Iraanse afkomst) en Anna Lisa, een beeldschone zeebiologe uit Oslo. Wij zitten met zeventien personen en acht nationaliteiten aan tafel. Ook hier blijkt weer hoe de verschillende nationaliteiten en leeftijdsgroepen zich vanzelfsprekend mengen. Je ziet de meest onwaarschijnlijke combinaties.
Mijn verwachting van een goede nachtrust komt helaas niet uit, vanwege de ergste snurker van de hele camino. Hierbij verbleken zelfs de prestaties van de man uit Hornillos. In ieder geval het kost me ontzettend veel moeite om bij die herrie in slaap te komen, zelfs mijn oordoppen helpen hier niet tegen. Als ik de volgende ochtend wakker word blijken de twee Duitse dames, die vannacht mijn buren zouden zijn, uit wanhoop hun matrassen te hebben gepakt en bij de laatkomers in de keuken te zijn gaan slapen. Ik weet zeker, dat als ik van mezelf zou weten dat ik zo zou snurken, ik niet in refugio's zou willen overnachten en anders zou Annet me er wel van hebben weerhouden. Maar deze man lijkt me niet het type waarbij een vrouw veel in te brengen heeft.
Een bedrieglijke idylle
Ook vandaag belooft het weer een heldere en warme dag te worden. Hoewel volgens de weerstatistieken en de verschillende verslagen die ik heb gelezen pelgrims in Galicië regen en mist te wachten staan, merk ik daar tijdens mijn pelgrimstocht vrij weinig van. In tegendeel, vandaag trakteert Sint Jacobus me op een aantal van de mooiste panorama's van de hele camino. Na een korte klim bereik ik de laatste hoge pas, de Alto de San Roque. Op de pas staat een standbeeld van een pelgrim die zich met behulp van zijn staf en met een wapperende mantel tegen storm en regen in worstelt. Van die regen merk ik nu niets maar er staat wel een straffe wind, die alles uitdroogt. Mijn waterverbruik is dan ook enorm en van alle bronnen wordt dankbaar gebruik gemaakt. Door de zon en de wind is er nauwelijks vocht in de lucht, alle contouren zijn messcherp en je kunt oneindig ver kijken over het mooie groene Galicische landschap.
Na de Alto de Poio begint de lange afdaling uit het hooggebergte, die zeker vijftien kilometer zal duren. Het landschap is heel kleinschalig en de landweggetjes, waarover de camino voert zijn schaduwrijk en heel afwisselend. De vele holle wegen, waarlangs we geleid worden doen enigszins aan Zuid-Limburg denken. Soms moet je met behulp van stapstenen een voorde oversteken. Dorpen van betekenis passeer ik vandaag niet. De enige bebouwing zijn armoedige boerengehuchten met bouwvallige granieten huisjes. Ook de kerkjes zijn heel eenvoudig en vaak niet groter dan een boerenschuur. De stukken landbouwgrond, net als in Engeland van elkaar gescheiden door stenen muurtjes, zijn piepklein. Een Spaanse medepelgrim vertelt me dat het in Galicië de gewoonte was, dat een boer bij zijn overlijden het land opdeelde tussen al zijn kinderen. En in het streng Katholieke Galicië waren de gezinnen meestal groot! Het resultaat is dat de percelen nu te klein zijn om er landbouwmachines op te gebruiken, laat staan dat zij voldoende opbrengen voor een fatsoenlijk inkomen. Je vraagt je af hoe deze boeren er tot dusver in geslaagd zijn te overleven in deze tijd van door de Europese Unie afgedwongen schaalvergroting. Je ziet dan ook bijna alleen maar oude mensen in deze dorpjes, vaak kromgegroeid door het harde werken. Het is hier de gewoonte om elke avond de koeien uit de wei weer naar de stal te brengen en de volgende ochtend weer terug naar de wei. Als gevolg daarvan zijn alle wegen in de dorpen bedekt met een dikke laag koeienpoep. De lucht ervan is meestal nog wel te harden en in ieder geval beter dan de varkensgier die grote delen van het Brabantse platteland heeft verziekt, maar door de zwermen vliegen die het aantrekt ben ik blij met mijn vreemdelingenlegioenpet, die een groot deel van mijn hoofd bedekt.
Ik ga in een straf tempo naar beneden, maar na een kilometer of tien dalen merk ik dat ik iets te enthousiast ben geweest. Mijn knieën houden zich prima, mede dankzij mijn stok, maar mijn kuiten geven duidelijke signalen, dat het niet al te lang meer mag duren. Als ik tegen twaalven in het dorp Triacastela aankom, moet ik er dan ook voor vandaag definitief mee stoppen. Triascastela ligt in een bosrijk dal van een klein riviertje. De schaal en de aankleding van het landschap doet hier enigszins aan de Ardennen denken, zij het met een wat andere vegetatie. In ieder geval geeft deze lieflijke omgeving mij een goed gevoel en ik heb er dan ook geen probleem mee hier de rest van de dag door te brengen. De refugio is nog niet open, dus wacht ik bij de bar daar tegenover op mijn vrienden. De lokale pelgrimsherberg bestaat uit twee barakken in een weiland langs de beek met daarnaast nog een aparte slaapzaal waarin bij een te grote toevloed ook nog pelgrims kunnen worden ondergebracht. Uiteindelijk krijg ik een stapelbed in een vierpersoonskamer samen met drie middelbare dames, Carla uit Florence en Moira en Eileen uit Kaapstad.
Het is inmiddels bloedheet geworden. De temperatuur ligt flink boven de dertig graden en de middag wordt dan ook in gepast nietsdoen doorgebracht. Pas tegen een uur of vijf zijn Bob en ik voldoende gemotiveerd om een kijkje in het dorp te nemen. De kerk en het omliggende kerkhof zijn heel fotogeniek, maar helaas heb ik mijn fototoestel in mijn rugzak laten zitten en ik heb geen puf om terug naar de refugio te lopen om hem te halen. De kerkhoven zijn in Galicië heel apart. De kist van de overledene verdwijnt hier niet onder de grond, maar in een graftombe voor de hele familie boven de grond. Langs de muren van het kerkhof staan overal zwart-witte kastvormige bouwsels waarin de overledenen van een hele familie zijn bijgezet. Gezien het beperkte aantal achternamen op de graven werd er hier veel onderling getrouwd.
Vanavond vind ik niemand om samen mee uit eten te gaan en de refugio heeft geen keuken zodat ik ook niet voor mezelf kan koken. De maaltijd wordt desondanks toch niet zo ongezellig als ik gevreesd heb. Tijdens de eerste gang krijg ik gezelschap van Christian, die ook even langs komt om wat te drinken. Daarna komt Carole nog langs, die me de rest van de maaltijd gezelschap houdt. Ik kan merken dat ze het als Frans-Canadese (hoe noem je dat Quebecqoise?) waardeert dat ik nu uitsluitend Frans met haar blijf praten, iets wat me tijdens de etappe die we samen liepen tussen Léon en San Martin de Camino minder goed afging. Ik heb lang aan haar Canadese accent moeten wennen, waardoor ik haar in het begin niet altijd kon verstaan. Terug in de refugio raak ik uitgebreid aan de praat met mijn kamergenote Carla. Ze blijkt paranormaal begaafd, en ze weet dingen over mezelf te vertellen, die ze gezien de korte tijd dat we elkaar kennen normaliter onmogelijk kan weten. Ze vertelt zich als een moderne heks te beschouwen en doet ook aan witte magie, omdat ze de mensen daarmee wil helpen. Wat dat betreft heeft ze veel gemeen met Isabel, met wie ze dan ook veel optrekt. Het is sowieso wel een avond van diepgaande gesprekken, want kort daarna zit ik alweer ervaringen uit te wisselen met een Braziliaan, die ik al enige malen vaker op de camino ben tegengekomen. Hij blijkt van Duitse afkomst te zijn en vertelt mij zijn hele levensverhaal, om te beginnen bij zijn grootouders, die samen met een aantal streekgenoten aan het begin van de 20e eeuw naar Brazilië zijn geëmigreerd. Zij hebben daar in de staat Parana twee compleet Duitse dorpen gesticht. Zelf is hij inmiddels met pensioen, na jaren lang buitenlanders, die handel wilden drijven met Braziliaanse partners te hebben begeleid op hun lange weg door de Braziliaanse overheidsbureaucratie. Daarna heb ik inmiddels vandaag wel weer genoeg meegemaakt, om voor dagen stof tot nadenken te hebben en zoek gauw mijn bed op, waar ik al snel als een blok in slaap val.
Politicivrije zone
Vandaag heb ik de keuze tussen twee routes richting Sarría. De eerste en de kortste voert over een heuvelrug met prachtige uitzichten, de tweede die negen kilometer langer is gaat langs de provinciale weg door het dal van de rivier de Ouribio (nee geen Oibibio!) langs het klooster Samos. Hoewel het klooster Samos beslist de moeite waard moet zijn, kies ik toch voor de landschappelijk mooiere route bovenlangs, in de hoop vandaag weer eens flink wat kilometers te kunnen maken.
Als ik om een uur of zeven wakker word, blijkt vrijwel iedereen al vertrokken. Ik had kennelijk wat slaap in te halen. Ik maak dan ook dat ik wegkom. Gelukkig betekent mijn late opstaan wel dat ik al in het dorp kan ontbijten. In de bar tref ik tot mijn verbazing Bob aan, die met Neil had afgesproken weer samen op pad te gaan, maar hem nergens kan vinden. Al gauw gaat hij weer op zoek terwijl ik rustig mijn ontbijt wegwerk. In een redelijk opgewekte stemming loop ik langs de grote weg het dorp uit maar het duurt vrij lang voor ik de splitsing van beide routes, die ik vlak buiten het dorp had verwacht tegen kom. Na ruim twee kilometer haal ik Eileen en Moira in, die op weg zijn naar Samos en me vragen of ik van gedachten ben veranderd. Het blijkt dat de afslag al meteen na het restaurant was. Omdat het bordje wat laag was geplaatst had ik het niet gezien. Ik heb dus nu de keuze tussen twee kilometer terug lopen en opnieuw beginnen. Dus vier kilometer (= een uur lopen) extra of alsnog de lange route langs de weg nemen. Ik besluit toch om maar weer terug te gaan en pas om kwart over acht zit ik op de goede weg. En het belooft nu al een snikhete dag te worden.
Onmiddellijk na het verlaten van het dorp zit ik al weer op een doodstil pad, dat om te beginnen flink stijgt en wordt beschaduwd door eiken, beuken en kastanjebomen. Sommige bomen zijn zo te zien eeuwenoud, gezien hun omvang en grillige vorm. Er staat weer een harde en kurkdroge wind. De pollen vliegen in het rond en ik merk wel dat ik heel wat minder lucht heb dan normaal. Als ik bij de eerste bron kom staat er een jonge Duitse vrouw doodziek te zijn van de hooikoorts en ze kan ook bijna niet meer verder. Bij de eerste koffiestop tref ik tot mijn verwondering Neil aan op het terras. Het blijkt dat Bob en hij elkaar verkeerd hadden begrepen met betrekking tot de vertrektijd Omdat ze niet in hetzelfde gebouw sliepen zijn ze elkaar misgelopen. Neil en ik lopen daarna een stuk samen op. Maar na verloop van tijd kan ik Neil niet bijhouden. Ik heb vandaag te weinig lucht en bovendien krijg ik, naarmate ik Sarría nader steeds meer last van mijn linkerkuit. Dat is altijd al een zwakke plek geweest. In de afgelopen jaren heb ik tot twee keer toe hier een zweepslag gehad en als dat nu zou gebeuren is het einde oefening in het zicht van de haven. Ik ga daardoor steeds langzamer lopen, zodat ik met de tong op de schoenen rond half een in Sarría aankom. Ik heb enorm de pest in, want ik weet dat Bob, Christian en vrijwel al degenen met wie ik de afgelopen weken heb opgetrokken vandaag van plan waren verder te lopen. In een klap ben ik bijna al mijn kennissen kwijt en het is maar de vraag of ik ze nog terugzie.
In een zware downstemming kom ik bij de refugio aan, nadat ik op het laatste stukje in de bloedhitte ook nog een steile trap op moet. Maar daarmee is het leed nog niet geleden. De refugio blijkt namelijk een regelrechte ramp. De hospitalera begint met het inchecken, maar net als ik aan de beurt ben, loopt ze weg voor een langdurig interview met de regionale omroep. Ik ben dus genoodzaakt in de hal te blijven hangen, terwijl ik al zo kapot ben. Als ik eindelijk verder mag blijkt de refugio gebouwd te zijn in een soort koker tussen bestaande bebouwing. Dat betekent dat er geen ramen zijn. Al het licht moet komen door een koker met een glazen dak, waarin ook het wasgoed moet drogen. Met het licht komt ook de bloedhitte van buiten het gebouw in, zodat de temperatuur op de slaapzaal oploopt tot tegen de veertig graden. De architect is er kennelijk vanuit gegaan dat het in Galicië echt altijd regent! Bovendien ligt mijn slaapplaats pal boven de keuken en via de lichtkoker kun ja alles wat in de keuken wordt gezegd woordelijk verstaan. Dan blijkt ook heel duidelijk waarom volgens een internationaal onderzoek de Spanjaarden het luidruchtigste volk van Europa zijn. Over het algemeen zijn het heel aardige mensen, maar ze voelen zich toch wel erg vaak doodongelukkig zonder herrie. Als er al niet een radio of televisie staat te schallen, schreeuwen ze zelf wel om het hardst. Na verloop van tijd vlucht ik dan ook de refugio uit om, na wat levensmiddelen te hebben ingeslagen, wat rust te zoeken in het park. Michael en Gisela uit Koblenz, twee van mijn weinige overgebleven kennissen in de refugio hebben daar inmiddels ook hun toevlucht gezocht, samen met Reinhardt uit Bamberg, die ik nog niet eerder heb ontmoet. De temperatuurmeter van Reinhardt's horloge geeft aan dat het op dit moment 36,6 graden in de schaduw is.
Terwijl ik met Reinhardt wat ervaringen uitwissel komen Eileen en haar dochter Anne Mary voorbij. Voor hen was geen plaats meer in de refugio en ze waren genoodzaakt verder te kijken. Toen bleek dat er in Sarría nog een tweede, net nieuw geopende particuliere refugio is, met een heel koele slaapzaal. Eileen showt me deze tweede refugio en als ik daar binnen kijk, hoef ik me geen twee keer te bedenken. Ik leg meteen mijn tas met boodschappen op een nog onbeslapen bed en Eileen legt er een trui bij en ik meld me aan bij de hospitalero. Met Reinhardt spreek ik af dat we vanavond samen gaan eten bij restaurant Lopez om verder te kunnen praten. Eerst haal ik mijn spullen op en met verwondering zien mijn zaalgenoten dat ik mijn rugzak weer inpak. Ik probeer Max en Sue die in het stapelbed naast me liggen te overreden ook mee te gaan, maar Sue is te moe om nog te verkassen. Ze besluiten te blijven, waar ze achteraf flink spijt van zullen blijken te hebben, want de Belgische dame die volgaarne haar bovenbed ruilt voor mijn onderbed, blijkt achteraf de hele nacht tegen de klippen op te hebben gesnurkt. Het blijkt dat ik niets te vroeg ben verhuisd, want na korte tijd komt een grote groep Spaanse jongeren binnen, die nu vrijwel alle bedden bezetten. Waarbij ik onmiddellijk mijn oordeel over de Spanjaarden weer moet bijstellen, want zelden heb ik een groep jongeren gezien die zich zo rustig gedragen.
Sarría is een redelijk grote plaats, maar het is goed te merken dat het het centrum is van een vrij arm gebied. Veel sfeer en bezienswaardigheden heeft het niet, al zijn er in de hoofdstaat wel een paar aardige stukjes. Evenals in de andere plaatsen in Galicië is goed te merken dat er rond deze tijd burgemeestersverkiezingen zijn. Overal hangen affiches van de kandidaten. In Sarría is er de afgelopen tijd kennelijk het nodige gebeurd in de plaatselijke politiek, want overal zie je affiches en leuzen, waarbij de betreffende wijk wordt uitgeroepen tot politicivrije zone.
Het stadje dat verhuisd werd
Ook vandaag durf ik na de problemen gisteren met mijn linkerkuit nog niet een al te grote afstand af te leggen. Maar de 22 kilometer naar Portomarín moeten haalbaar zijn. Ik heb weer lang en diep geslapen, zodat ik opnieuw niet al te vroeg weg ben, maar wel het voordeel heb voor mijn vertrek nog koffie te kunnen drinken. Kennelijk ben ik toch wel een echte ambtenaar, zonder koffie kom ik niet goed op gang! Gisteren schijnt het op sommige plaatsen 42 graden te zijn geweest en vandaag ziet het er niet naar uit dat het veel koeler gaat worden. Het lopen gaat al wel weer wat beter al moet ik vanochtend wel twee keer in een bar wat gaan drinken om mezelf te dwingen lang genoeg te rusten. Beide keren heb ik net als gisteren gezelschap van Neil, ook al lopen we niet samen. En beide keren komt vandaag ook Norman uit Quebec erbij zitten. Norman is er ondanks vele kilometers camino nog altijd niet in geslaagd zijn overgewicht kwijt te raken en is daardoor niet in staat om ons bij te houden. Maar hij slaagt er op een of andere wijze toch nog altijd in op tijd binnen te zijn om een bed te bemachtigen.
Het landschap blijft aantrekkelijk en het pad schaduwrijk. Ook komt er weinig verandering in de bebouwing. Ook vandaag weer veel naamloze gehuchten met wrakke huisjes en een dikke laag koeienpoep in de straten. In veel tuinen staan zogenaamde horreos, dat zijn schuurtjes om maïs in te bewaren. Ze staan op poten om de muizen te weren en in de zijwanden zitten luchtgaten om te voorkomen dat de maïs in het natte klimaat (waar ik overigens totnogtoe niets van heb gemerkt) gaat schimmelen. Ze zijn heel kenmerkend voor het Galicische landschap, evenals de Bretons aandoende wegkruizen die je in vrijwel elk dorp aantreft. Opvallend is ook dat inmiddels in vrijwel elk gehucht, hoe klein ook, een frisdrankautomaat staat om de dorstige pelgrims te laven. Vier kilometer voor Portomarín scheur ik een teennagel, zodat ik in een schaduwrijk weiland moet pauzeren om mijn nagel bij te werken. De vlijmscherpe rand blijkt al een groot gat in mijn wandelsok te hebben gemaakt, zodat ik blij ben dat ik een extra paar sokken bij me heb. Twee Spaanse dames uit Murcia, die in Ponferrada zijn begonnen, hebben ook mijn ideale rustplekje ontdekt en zijn zo vriendelijk het fruit dat ze bij zich hebben met mij te delen. Vier kilometer voor Portomarin dreigt de batterij weer leeg te raken, maar daar ontmoet ik Carla met haar metgezel Mario, een vrolijke man van mijn leeftijd in een knalgeel sportbroekje, die constant luidkeels opera-aria's loopt te zingen. Dat werkt heel stimulerend en hij geeft mij daarmee net de energie die ik nodig heb om de laatste kilometers naar het einddoel van vandaag af te leggen.
Portomarín is een stuk interessanter dan de meeste plaatsen die ik tot dusver in Galicië ben gepasseerd. Het stadje ligt aan een stuwmeer in de rivier de Miño. In de jaren zestig moest vanwege de aanleg van dit meer het hele stadje een stuk heuvelopwaarts worden verplaatst. De steil omhoog lopende hoofdstraat met zijn overdekte winkelgalerijen, de bebouwing rondom het centrale plein en de kerken zijn steen voor steen afgebroken en hogerop weer opgebouwd. De grootste kerk is een merkwaardig vierkant bouwsel in een Portugees aandoende romaanse stijl. Met zijn kantelen op het dak lijkt het wel een fort. Aan de hoofdstraat bestel ik een pilsje en een bocadillo met chorizo, wat ik de afgelopen weken wel vaker heb gedaan voor de lunch. De pils smaakt prima, maar dat geldt niet voor de chorizo die vreselijk muf smaakt en ik eet mijn boterham dan ook niet op. Voorlopig lust ik geen chorizo meer en bestel voortaan tortilla's als lunch. Ook probeer ik deze middag eens de lokale cider. Elke bar heeft bij de toog twee pompen. Een voor bier en een voor cider. Het smaakt heerlijk en is heel dorstlessend, maar ook heel verraderlijk want je drinkt het weg als limonade.
Direct achter de kerk ligt de plaatselijke refugio die is ondergebracht in een oud schoolgebouw. De accommodatie is redelijk, maar de stapelbedden in de beide slaapzalen staan wel erg dicht op elkaar. Een voordeel is wel dat direct achter de achterdeur van deze refugio een park ligt waar het met deze warmte goed toeven is. Na de warme maaltijd wissel ik in het parkje ervaringen uit met een Brabantse fietser die ook hier onderdak heeft gezocht. Over het algemeen ontstaan er niet zoveel contacten tussen lopers en fietsers. De lopers zien elkaar vaak elke avond weer terug, zodat tussen sommigen een hechte band ontstaat, maar de fietsers zien we maar een nacht en daarna zijn ze ons al weer ver voor.
Op de camino vallen verschillen tussen nationaliteit, leeftijd, sekse en sociale status vrijwel geheel weg en je bent vaak een grote familie. Door de warmte lukt het slapen weer niet best en ik ben behoorlijk jaloers op Kirstin, mijn buurvrouw, die zodra ze ligt meteen is vertrokken. Kirstin is overigens de jongste pelgrim die ik ken, die geheel alleen de tocht maakt. Ze is nog maar achttien jaar en komt uit Canterbury. Ze heeft net haar middelbare schoolopleiding afgemaakt en in september wil ze beginnen met haar studie aan de plaatselijke kunstacademie.
De laatste loodjes
Hoewel de bar tegenover de refugio een ontbijt had beloofd, blijkt alles deze ochtend weer potdicht. Ik had er na mijn ervaringen van de afgelopen weken al op gerekend, maar het blijft toch balen! De tocht vandaag voert door een wat eenzamer gebied dan gisteren met veel bos en hei. Eigenlijk gebeurt er vandaag niet zo veel noemenswaardig. Wel is het nu ik aan de laatste honderd kilometer ben begonnen aanmerkelijk drukker geworden op de camino. Ook heb ik nog nooit zoveel fietsers gezien als vandaag. Als ik word gepasseerd door Nederlandse fietsers, wat een enkele keer voorkomt, stoppen ze vaak om een praatje te maken, omdat ze mij als landgenoot herkennen aan mijn gele vaantje van het Sint Jacobusgenootschap. Het is opnieuw warm, maar er is iets meer bewolking dan gisteren en de temperatuur is ook wat aangenamer. Ik merk dat de problemen met mijn linkerkuit eindelijk vrijwel over zijn, zodat ik de komende dagen toch weer eens wat beter op hoop te schieten.
Rond een uur of twaalf zie ik de eerste eucalyptussen, die vooral in het westelijk deel van Galicië op grote schaal zijn aangeplant. Ze ruiken erg lekker en schijnen erg nuttig te zijn voor de cellulose-industrie, maar je kunt hier wel spreken van floravervalsing op grote schaal. Dit vooral omdat ze zoveel water nodig hebben dat andere planten eraan te kort komen. Op de bodem van deze bossen wil ook niet veel anders groeien dan één bepaald soort varen. Het is jammer dat hiervoor zovele wel inheemse eiken-, beuken- en kastanjebossen hebben moeten wijken. Er schijnt wel een natuurbeschermingswet te zijn, die hier iets tegen probeert te doen, maar vaak worden grote percelen oorspronkelijk bos uit pure winstbejag in brand gestoken en als het oorspronkelijke bos eenmaal verdwenen is staat het de eigenaar vrij ermee te doen wat hij wil.
De refugio is gelukkig koeler dan gisteren. Ik deel mijn hoekje van de slaapzaal met een Italiaanse vader met twee indiaanse kinderen. Ik vermoed dat hij ze in Latijns Amerika heeft geadopteerd. Ook deze kinderen lopen geweldig goed en ik zal ze in Santiago nog terugzien. Tot mijn verrassing zie ik hier ook Etienne uit Rouen terug, die in Los Arcos met een geblesseerde voet moest achterblijven en we spreken af vanavond samen te gaan eten om bij te praten. Toen ik hierheen liep kreeg ik van een jongen een reclameblaadje in mijn handen gedrukt, met het adres van restaurant O Porton, dat net iets buiten het centrum van het dorp ligt. Eileen, Moira en de andere Zuid-Afrikanen uit het gezelschap hebben het restaurant uitgeprobeerd en zijn wild enthousiast. Daarom proberen Etienne, Norman en ik het ook maar eens. Ze hebben niets teveel gezegd. Het eten is uitstekend met veel oog voor het detail, de bediening door het Asturische echtpaar dat de zaak beheert bijzonder vriendelijk en de (Keltische) muziek uitstekend. En dat alles slechts voor zeven euro per persoon! Ik vraag de eigenaar de naam van de CD die hij heeft gedraaid, zodat ik die in Santiago kan kopen. Het restaurant is overigens het enige wat me bij zal blijven van dit wat grotere dorp, waar verder eigenlijk niets interessants te zien of te beleven is.
De Keltische erfenis
Zoals gebruikelijk begint iedereen ook hier weer al heel vroeg in de morgen te rommelen, maar nu gaat zelfs om kwart voor zes al het licht aan. En ik had al niet zo geweldig geslapen, doordat ik gisteren toch wel vrij laat nog erg zwaar getafeld had (al droomde ik niet van enge schoondochters). Omdat ik nu toch al klaar wakker ben, maak ik ook maar dat ik wegkom en op een ontbijt kan ik ook maar beter niet wachten. Maar mijn matineuze vertrek wordt na vijf kilometer al beloond met een bar die een prima ontbijt verstrekt en onder het genot van zachte (alweer Keltische) muziek, geniet ik uitgebreid van mijn toast met jam en cafe con leche. Het weer is aanmerkelijk veranderd. De hele dag hangen de wolken laag, al zal dat vandaag niet tot regen leiden, al voel ik af te toe een paar spetters. Door de stenen muurtjes en de granieten huizen doet het landschap nu echt Keltisch aan, afgezien even van de eucalyptusbossen, die nu steeds talrijker worden. De Galiciërs willen trouwens ook wel weten dat ze in een van oorsprong Keltisch gebied wonen, want hoewel ze een taal spreken die meer op Portugees lijkt dan op Spaans, heeft hun cultuur nog veel Keltische elementen bewaard. Ook is hier het nationale instrument niet de gitaar, maar de doedelzak.
Door de bewolking is het vandaag bijzonder aangenaam weer om te lopen en het gaat weer fantastisch, na het getob van de afgelopen dagen. Halverwege de ochtend ben ik al in Melide de laatste grotere plaats voor Santiago. Het is een weinig interessant stadje met veel nieuwbouw, maar plotseling zie je tussen alle flats tot twee keer toe ineens weer een romaans kerkje waarvan een met een prachtig portaal, dat zo uit Ierland zou kunnen komen. Onderweg heb ik ook nog samen met Isabel en Kirstin een oud dorpskerkje van binnen bekeken. Het is grappig om te zien hoe verschillend beide op de eenvoudige inrichting met nogal wat kitscherige beeldjes reageren. Kirstin beoordeelt wat ze ziet nogal vanuit kunsthistorisch oogpunt en heeft er weinig waardering voor. Isabel daarentegen heeft oog voor het volksgeloof dat erachter schuilgaat en voor de zorgzame devotie waarmee de kerk is ingericht en is wel onder de indruk.
Omdat volgens de gids de refugio van Ribadiso, waar ik de komende nacht wil slapen in the middle of nowhere ligt en er geen restaurant is, moeten er in Melide inkopen worden gedaan. Er zijn meer pelgrims die dezelfde conclusie hebben getrokken, want de supermarkt is vol met pelgrims. Kennelijk gebeurt dat vaker, want er is in de winkel een aparte ruimte ingericht waar de pelgrims bij het winkelen hun rugzak kunnen achterlaten, om te voorkomen dat ze wat omstoten met hun zware bepakking. Door alle boodschappen (vooral veel fruit) is mijn rugzak ineens wel twee kilo zwaarder, iets wat ik de rest van de etappe goed kan merken.
Als we om een uur 's middags in Ribadiso zijn breekt de zon af en toe even door, al blijft het de hele dag bewolkt. De refugio ligt bij een brug en een voorde aan een riviertje in een historisch gebouw dat enige jaren geleden opnieuw in gebruik is genomen. Het is een idyllisch plekje en de refugio is dan ook een aangenaam oord om te vertoeven. Het uitzicht doet denken aan een schilderij van Constable. Er is een frisdrankautomaat, maar gezelliger is het om iets te drinken bij Bar Manuel op de heuvel boven de rivier, met een prachtig uitzicht over het rivierdal. Het landschap doet hier heel Engels aan en lijkt op de streek uit de televisieserie waarin inspector Barnaby allerlei Midsummer Murders op moet lossen. Omdat ik na vandaag waarschijnlijk geen mogelijkheid meer zal hebben om iets te wassen, geef ik alles wat smerig is nog even een goede beurt. Voor het avondeten heb ik weer een blik bonen met worst, verse tomaten en yoghurt gekocht. Terwijl ik bezig ben met koken proberen twee Italiaanse jongens brood te roosteren op een elektrisch fornuis. Dat wordt dus een grote puinhoop en het resultaat is verbrand brood en een enorme rookontwikkeling. Ze worden er daarna nog druk mee om alles weer schoon te krijgen. Na het eten zit ik in de tuin nog wat na te praten met Angelica, een Australische fysiotherapeute, die me vertelt heel terughoudend te zijn bij het vermelden van haar beroep, anders kan ze hier op de camino een volledige pro deo dagtaak verwachten. Overigens blijkt ze even later wel bereid een van de Zuid-Afrikaanse dames, die problemen heeft, te hulp te komen.
Door het eucalyptusbos naar de berg der vreugde
Gisteren heb ik al besloten dat dit mijn laatste echte loopdag moet worden. Weliswaar is het nog 40 kilometer naar Santiago, maar de 35 kilometer naar Monte de Gozo moeten haalbaar zijn. De laatste vijf kilometer kan ik dan overmorgen vroeg nog afleggen, zodat ik toch nog een hele dag in Santiago kan zijn. Dan kan ik een pensionkamer zoeken, voordat de grote stroom binnenkomt en heb ik bovendien goede kans ergens in de stad of bij de pelgrimsmis mijn oude vrienden weer terug te zien, die me nu een halve tot een hele dag voor zijn geraakt.
Het begin van de dag belooft nog niet veel. Als ik wakker word is iedereen al weg en is het al over zevenen. Dat wordt dus doorlopen! Het weer is nog veel somberder dan gisteren, maar voorlopig blijft het nog droog. Hoewel dit het drukst belopen gedeelte van de camino is, zie ik vanochtend op een paar Spanjaarden na geen enkele bekende. De hele dag loop ik alleen, maar ik heb het gevoel dat alle vrienden die ik in de loop van mijn wekenlange tocht heb gemaakt toch op een of andere manier bij me zijn. Dat geef me flink wat energie en voor ik het weet heb ik de eerste twintig kilometer al achter de rug. Daarna begint de eerste vermoeidheid zich te doen voelen en moet ik wat gas terug nemen. Maar ik ben vastbesloten Monte de Gozo vandaag te halen. Na Pedrouzo loop ik vrijwel constant door de eucalyptusbossen. In de buurt van het vliegveld van Santiago word ik ingehaald door Valentina en Olga uit Riga met hun poedel. Ze zijn hier als toerist, maar zijn inmiddels al behoorlijk aangestoken door het caminovirus en lopen daarom vandaag samen twintig kilometer om nog beter in de stemming te komen. Ze zijn ook vast van plan een keer echt de pelgrimstocht te ondernemen. Omdat ze nog een stuk frisser zijn dan ik kan ik ze niet bijhouden, maar even later blijken ze in het eerstvolgende herstellingsoord te zitten, zodat ik vandaag niet in mijn eentje hoef te lunchen. Ook Reinhardt, Michael en Gisela blijken dit restaurant te hebben uitgekozen voor de lunch.
Kort na de lunch bereik ik het bruggetje bij Lavacolla. Daar moesten destijds alle pelgrims zich in de beek hun hele lichaam wassen alvorens de heilige stad te mogen betreden. De naam Lavacolla betekent dan ook zoiets als: 'Was je edele delen', kortom; ik vertaal het maar met Waspik. De klim over de laatste heuvels is puur afzien, maar ik probeer toch zo snel mogelijk te lopen want de lucht wordt steeds dreigender en het is niet meer de vraag of maar wanneer het zal gaan plenzen. Nog net op tijd bereik ik rond een uur of vier het vakantiekamp op de Monte de Gozo. Terwijl ik sta te wachten op een plaats in de herberg barst het los en ik heb maar nauwelijks de gelegenheid mijn rugzak in veiligheid te brengen. Het regent stevig door en het zal de rest van de dag ook niet meer droog worden.
De Monte de Gozo is de heuvel vanwaar de middeleeuwse pelgrims voor het eerst de torens van de kathedraal van Santiago konden zien. In een park op de heuvel staat dan ook een beeld van twee pelgrims, die verheugd het zicht op het einddoel begroeten. Ook nu nog kun je van hieruit de torens zien al moet je tegenwoordig goed kijken om ze tussen alle nieuwbouw te kunnen ontwaren. Vandaag zijn ze in ieder geval niet zichtbaar door de laaghangende bewolking. Ter gelegenheid van het bezoek van paus Johannes Paulus II is in de jaren negentig op de top van de heuvel een pompeus en aartslelijk monument geplaatst. De helling wordt inmiddels ingenomen door een reusachtig vakantiekamp, met een groot aantal grauwe betonnen barakken waarin een hotel, een refugio en gezinsverblijven zijn ondergebracht. In het midden ligt een groot plein met winkeltjes, restaurants en een cafetaria. Het is allemaal bijzonder grootschalig en doordat ook de bomen die hier zijn geplant nog heel klein zijn ziet het er allemaal nogal troosteloos uit.
De refugio is volgens mij de slechtst geleide van de hele camino. We worden ondergebracht in redelijk comfortabele achtpersoonskamers en het sanitair is niet beter of slechter dan in de meeste andere refugio's, maar groepen krijgen hier voorrang en wie hier alleen is moet in de hal blijven staan tot alle groepen zijn ondergebracht. Pas daarna worden de loslopers dan verdeeld over de resterende bedden. Nu is het wel zo dat een pelgrim aanvaardt, maar Reinhardt en ik hebben niet zoveel geduld meer na 35 kilometer lopen en we gaan toch eens kijken bij de hotelreceptie, wat een hotelkamer kost. Dat blijkt fors tegen te vallen. Een simpele eenpersoonskamer kost hier 32 euro en dat willen we er geen van beide voor betalen en Reinhardt is geen type dat een kamer met een betrekkelijk onbekende wil delen. We verzinnen er dus iets anders op. Samen met Michael en Gisela besluiten we dat we op dit moment een vaste Duitse groep pelgrims worden. Ik werd toch al regelmatig voor een Duitser aangezien, dus nu verander ik maar even echt van nationaliteit. We melden ons nu als zodanig aan bij de hospitalero en we krijgen nu onmiddellijk een ruime kamer, die we vannacht slechts met één Franse fietser moeten delen (die helaas wel snurkt). Eten doen we die avond gezamenlijk in het immens grote en half lege zelfbedieningsrestaurant. Het lijkt net lunchtijd in de kantine van het ministerie waar ik werk, zij het dat die veel gezelliger is. Er zitten hier opvallend veel gezinnen met kinderen. Het is er net zo duur als in het voortreffelijke restaurant van Palas de Rei, maar ondanks de onaantrekkelijke ambiance valt de kwaliteit van het eten niet tegen. Omdat we hier pas na half negen kunnen eten (vroeg voor Spanjaarden, maar laat voor pelgrims) en we er met zijn vieren rustig de tijd voor nemen is iedereen al snel na de maaltijd in diepe rust.
Aankomst
Vanaf vandaag is het uit met het vroege opstaan. Om acht uur ontbijten we uitgebreid met zijn vieren en om half negen sta ik gepakt en ge(rug)zakt klaar voor de laatste vijf kilometer. Het regent af en toe een beetje, maar niet zo hard dat ik mijn poncho aan hoef te trekken. Reinhardt, die een ontzettende hekel aan lopen in de regen heeft, stelt voor de bus te nemen naar Santiago om te voorkomen dat de laatste vijf kilometer nog alles nat wordt, maar dat vind ik maar niks. Dat is voor mij net zoiets als een Tourrenner die keurig de Alpe d'Huez en de Tourmalet heeft gereden, maar Parijs binnenkomt in de wagen van de ploegleider. Omdat het niet harder gaat regenen ziet ook Reinhardt van dit voornemen af.
De eerste kilometer lopen we nog samen, maar ik geef er de voorkeur aan na zoveel dagen alleen te hebben gelopen ook alleen aan te komen. Al gauw passeer je allerlei uitvalswegen en een spoorlijn en moet je een stuk omlopen om het stadion, maar dan ben je al snel in de buitenwijken en na ruim een uur sta ik aan de rand van het centrum. Veel pelgrims lopen nu linea recta door naar de kathedraal, maar wil liever eerst een kamer zoeken en mijn rugzak afdoen. Ik heb toch nog tijd genoeg! In de massale pelgrimsherberg van Santiago (waar naar men zegt ook nogal eens dieven hun slag slaan) heb ik geen trek meer. In de refugio van Palas de Rei had ik een advertentie zien staan van een goedkope hostal net honderd meter buiten het centrum. Het pension is snel gevonden en heeft nog kamers genoeg op dit tijdstip. Voor achttien euro per nacht heb ik een pijpelaatje met een piepkleine douche- annex toiletruimte. Daarmee heb ik alle luxe die ik verlang en voor de rest kom ik hier toch alleen maar om te slapen.
Ik wist dat voor veel pelgrims de aankomst in Santiago een teleurstelling is. De stad voldoet niet aan de hooggespannen verwachtingen. Voor mij geldt dat absoluut niet. Daarbij speelt ook wel mee dat ik hier al eerder als toerist geweest ben, dus ik weet min of meer wat ik kan verwachten. Natuurlijk is er in een stad als Santiago veel commercie en de onvermijdelijke kitsch, maar vergeleken met andere religieuze plaatsen waar ik geweest ben vind ik het hier wel meevallen. Santiago is gewoon een mooie en gezellige stad, die behalve bedevaartsoord ook gewoon een bestuurscentrum en universiteitsstad is. Toch is het heel anders als je als pelgrim aankomt dan als toerist. Je beleeft alles veel intenser en je neemt veel scherper waar.
Nadat ik mij gesetteld heb is mijn eerste gang nu wel naar de kathedraal en het pelgrimsbureau. In de kathedraal blijf ik nu maar even. Later is er wel tijd voor een uitgebreider bezoek. Met plezier zie ik deze eerbiedwaardige en van alle kanten met mos begroeide berg grijs graniet terug. De barokke gevel van deze romaanse kathedraal heeft allerlei kleuren door de mosbegroeiing. Hoewel de Spaanse barok niet tot mijn favoriete bouwstijlen behoort, maak ik voor deze kerk toch een uitzondering. Bovendien heeft de 18e eeuwse aanbouw ervoor gezorgd dat het middeleeuwse beeldhouwwerk op de portalen vrijwel nergens ongeschondener is bewaard. Ook weet ik geen enkel gebouw waar romaans en barok tot zo'n harmonieuze eenheid komen. Ik had het niet verwacht, maar ik moet als nuchtere Hollander, toch even tegen mijn tranen vechten als ik de kerk binnenkom. Volgens de oude traditie omhels ik het beeld van Jacobus in het koor en leg mijn vingers in de holtes van de zuil bij de ingang. Ook hier geldt voor mij dat ik van de magische betekenis daarvan niets verwacht, maar dat ik wel graag in dit soort dingen de oude tradities wil voortzetten. Bij het pelgrimsbureau valt de drukte mee. Er zijn ongeveer tien wachtenden voor me om hun certificaat in ontvangst te nemen, waaronder twee oude bekenden: Helmuth uit de Allgaü die in Teradillos zo mooi in dialect kon zingen en Marcus, mijn Zwitserse slapie uit Castrojeriz. Ik heb het de afgelopen weken zo uit weten te kienen dat mijn pelgrimspas op een stempel na helemaal vol is, zodat er nog net ruimte is voor het laatste stempel. Twee minuten later neem ik met gepaste trots mijn certificaat en de felicitaties van Helmuth en Marcus in ontvangst.
Er is nog tijd voor een kop koffie voordat de pelgrimsmis om twaalf uur begint. Als ik op zoek ben naar een gezellige bar is Asta de eerste die ik tegenkom. Zij is gistermiddag hier aangekomen en heeft de laatste etappes samen met een landgenote gelopen. Zij logeert in een pension midden in het centrum. Ook Bob en Carole logeren daar. Zij is slechts de eerste van een lange rij bekenden die ik in de loop van de dag terug zal zien. Alleen dat al is voldoende reden om Santiago niet als teleurstelling, maar juist als een waardig slotakkoord te ervaren. In de kathedraal, in afwachting van de pelgrimsmis lopen heel wat oude bekenden rond. Hier zie ik ook Bob en Carole terug, evenals Claudia I en Olivier, die de laatste etappes samen hebben gelopen. Van Olivier hoor ik tot mijn spijt dat Christian inmiddels al naar huis is. Graag had ik van mijn tochtgenoot van het eerste uur hier afscheid willen nemen. Ook Stefan, Hermann en François zal ik niet meer terugzien. Marie Madeleine en Odile zijn nog wel in de stad en ik zal ze later op de dag nog tegenkomen.
Aan het begin van de pelgrimsmis wordt opgesomd welke nationaliteiten in alle startplaatsen begonnen zijn. Bij Saint Jean Pied de Port dus ook een Nederlander. De mis wordt opgedragen door vijf heren, waarvan er twee een aantal onderdelen vertalen in het Frans en Italiaans. Voorzanger is een non met een fantastisch mooie stem. Hoewel de Spaanstalige liturgie grotendeels langs mij heen gaat, is het een geweldige belevenis om hier met zoveel mensen uit zoveel verschillende landen, die geheel of gedeeltelijk dezelfde tocht hebben gelopen als ik te zitten en God te danken voor de geslaagde tocht. Vooral ook omdat er zoveel mensen bij zijn met wie ik de afgelopen weken vriendschap heb gesloten. Bob, die gisteren ook al hier is geweest, vertelt me dat toen het beroemde wierookvat heen en weer werd gezwaaid ter gelegenheid van het Sint Jansfeest. Vandaag blijft het vat in het museum staan, maar dat is voor mij slechts bijzaak.
Het was mijn bedoeling om na de mis nog even langs een reisbureau te lopen dat me door de plaatselijke VVV was aangeraden, om mijn terugreis te regelen. Maar veel komt daar nog niet van. Voortdurend ontmoet ik oude bekenden en ik voel met net als de zwarte jongen uit de yoghurtreclame. Steeds als hij een hap wil nemen, komt er weer een bekende langs, zodat hij niet aan eten toekomt. Op dezelfde manier slaag ik er niet in voor de siësta het reisbureau te bereiken, zodat ik dat nu pas 's middags kan doen. Het was me inmiddels bekend dat ik met mijn pelgrimsdiploma vijftig procent korting op alle vluchten van de Spaanse nationale luchtvaartmaatschappij Iberia kon krijgen. Bij het reisbureau blijkt een vlucht van Santiago naar Brussel dan ook niet veel duurder dan de lange treinreis. Den keus is dan ook snel gemaakt. Over twee dagen vlieg ik aan het begin van de middag naar Brussel met een tussenstop in Barcelona. Als souvenir koop ik verder nog twee CD's waaraan ik goede herinneringen heb, namelijk de CD uit Taizé die ik in Cizur Menor heb gehoord en de Keltische muziek uit het restaurant in Palas de Rei.
Na de siësta wachten nog meer aangename verrassingen. Om te beginnen is de bewolking verdwenen en is het prachtig weer geworden, waarvan fotografisch even geprofiteerd moet worden. Bij het reisbureau kom ik tot mijn verbazing Christiane tegen. Ook zij wil nu haar terugreis regelen en ik hoor van haar dat Trix, Barbara en Marlene ook nog in de buurt zijn en kort daarop kom ik ze ook in de stad tegen. Dit wordt het meest emotionele weerzien van de hele dag, juist omdat ik deze reisgenoten van het eerste uur niet meer had verwacht terug te zien. Dat levert meteen ook een probleem op want nu zijn er twee gezelschappen, die verwachten dat ik vanavond met ze zal eten. Ik besluit daarom voor het eten eerst met het gezelschap rond Bob, Asta en Carole te gaan borrelen, en daarna met mijn vriendinnen van het eerste uur te gaan eten, want we hebben elkaar erg veel te vertellen.
Naar het einde van de wereld
Voor mijn gevoel is een pelgrimstocht naar Santiago de Compostela niet compleet zonder ook Kaap Finistere te hebben gezien, dat in de middeleeuwen als het einde van de wereld werd beschouwd. Het is van Santiago uit nog zeker honderd kilometer daar naar toe. Sommigen lopen het in drie of vier dagen, maar zoveel tijd heb ik niet meer. Maar gelukkig is er een goede busverbinding, dus ik kan er toch naar toe. Om kwart over acht en om half tien gaat er een bus vanaf het busstation, dat op loopafstand van mijn hotel ligt. Ik word iets te laat wakker om de bus van kwart over acht te kunnen halen, dus het wordt de bus van half tien. De dienstregeling op Finistera wordt, net als bij Dordrecht in de Alblasserwaard verzorgd door Arriva. Je kan dus in een heel nieuwe maar ook heel oude bus terechtkomen. Bij vertrek is het nog mistig, maar de zon probeert er al door te komen en het belooft weer een stralende dag te worden.
De busrit door een schitterend landschap blijkt ongeveer twee en een half uur te duren, ook omdat tot twee keer toe op een aansluitende bus moet worden gewacht. Bovendien gaat de bus niet verder dan het dorp, zodat je nog een dik half uur moet lopen naar de kaap. Omdat ik voor de terugreis de keus heb tussen de bus van kwart voor twee of pas om half zes, heb ik veel minder tijd dan waar ik op gerekend had. Als ik alles van tevoren had geweten, had ik er echt wel voor gezorgd de bus van kwart over acht te halen. Desondanks heb ik net genoeg tijd om heen en terug naar de kaap te lopen en daar wat rond te kijken. De weg ernaartoe is prachtig met een weids uitzicht over de baai. Wie naar Galicië gaat moet ook echt naar de kust.
In de middeleeuwen was het de gewoonte dat de pelgrims als ze hier aankwamen hun oude kleren verbrandden. Ook nu nog zijn er veel pelgrims, die hier kledingstukken, kapotgelopen schoenen of hun stok verbranden. Op de kaap is op de rotsen onder de vuurtoren daarvoor een brandstapel ingericht. Zelf heb ik vandaag niets meer om te verbranden, want de kleren die ik heb afgedragen zijn onderweg al weggegooid en mijn wandelschoenen en stok hoop ik nog lang te kunnen gebruiken. Ik beperk me dus tot wat rondlopen over de kaap, wat foto's maken en ervoor zorgen dat ik op tijd terug ben bij de bus. Dat lukt, maar voor een lunch heb ik geen tijd meer. Met moeite kan ik nog net ergens een rol biscuitjes kopen.
Na terugkomst loop ik nog wat rond in de stad. Maar op dit moment zie ik geen enkele bekende meer. De stad is net zo mooi als anders, maar lijkt haar magie voor mij te hebben verloren. Ook het restaurant van gisteren blijkt vandaag gesloten, zodat dit voor mij ook geen ontmoetingsplaats meer kan zijn en ik vraag me af of ik de vrienden die nog in de stad moeten zijn weer terug zal zien. Ik heb even het gevoel dat mijn pelgrimstocht en mijn verblijf in Santiago als een nachtkaars dreigen uit te gaan. Maar ik heb geluk. Op een terras in de Rua de Vilar belangrijkste winkelstraat vind ik aan het begin van de avond Bob, Asta, Carole en bijna de hele groep van gisteren weer terug. We hebben elkaar opnieuw een hoop te vertellen en we kunnen het maar matig waarderen dat net op dat moment, de plaatselijke harmonie een concert gaat geven op het pleintje waar we zitten. We wijken dus op den duur maar uit naar een restaurant in de buurt, dat volgens Bob een schappelijke prijs rekent voor een goede maaltijd. Binnen de kortste keren zitten we er met zijn dertienen te eten. Neil is er ook weer bij evenals de Amerikaanse studenten David en Gewand uit O Cebreiro en het echtpaar Van Helden uit Perth. Voor de laatste keer geniet ik van wat de Galicische keuken aan heerlijke visgerechten te bieden heeft. Aan het toetje komt Bob overigens niet toe, want hij moet voortijdig weg om de trein naar Madrid te halen, waar hij op het vliegtuig naar Australië moet stappen.
Na het eten maken we met de overgebleven leden van het gezelschap nog een rondje door de stad. Op het plein voor de kathedraal is het nog steeds gezellig. De doedelzakspeler en de gitarist van overdag hebben plaatsgemaakt voor een echte tuna (een groep zingende studenten met gitaren in 16e eeuwse kleding). De historische gebouwen rond het plein zijn bovendien prachtig verlicht. Een Amerikaanse dame uit ons gezelschap komt tenslotte op het woeste idee een afzakkertje te gaan halen in de bijzonder prestigieuze parador national aan dit plein, een van de sjiekste (wat nog niet wil zeggen een van de duurste) hotels van Spanje. Op haar kosten overigens! Daar zitten we dus met elkaar in de sfeervol ingerichte lounge, tussen de antieke meubelen en historische portretten aan de muur. De smetteloos geklede obers met klerikale tred en de onverstoorbaarheid van een Engelse butler verblikken of verblozen niet als het haveloze stelletje de lounge komt binnenvallen en ook bij de andere gasten valt niet meer dan een enkele opgetrokken wenkbrauw te ontdekken. We mogen bestellen wat we willen, maar ik heb voor vandaag al genoeg alcohol gehad, dus ik laat de cocktails met exquise namen maar zitten en bestel net als sommige anderen een kop chocolade (die ik trouwens nergens beter heb gehad dan hier). Maar om een uur of twaalf doet de vermoeidheid zich gelden en ik neem definitief afscheid van Asta, Carole en alle anderen. Bij terugkomst is de deur van de hostal al gesloten, maar met de chipkaart aan mijn kamersleutel kom ik er toch nog wel in.
De volgende dag gaat mijn vliegtuig pas om half twee, dus heb ik de laatste nog tijd voor een korte stadswandeling. Ik maak nog een rondje rond de kathedraal en loop nog even door de twee belangrijkste winkelstraten van de stad. Om elf uur sta ik klaar op het busstation van de stad voor de bus naar het vliegveld. Het is vandaag weer zwaar bewolkt. Desondanks zie ik vanuit het vliegtuig af een toe een stuk van de noordkust van Spanje en zelfs kan ik vanuit de lucht Pamplona en de Sierra del Perdon herkennen, waarbij zelfs de route waarlangs we hebben gelopen ongeveer is na te gaan. Veel valt er verder niet te zien totdat ik om kwart over zes op Zaventem land. De treinreis naar Brussel en vandaar naar Dordrecht levert ook niet al te veel problemen op. Wel moet ik vanwege een gemiste aansluiting in Roosendaal de stoptrein nemen, zodat ik op station Dordrecht Zuid kan uitstappen. De laatste kilometer van de reis wordt daarmee geheel in stijl te voet met bepakking afgelegd. Om kwart over negen ben ik na vijf weken op pad te zijn geweest weer thuis.